‘Nooit rennen hè, waarschuwde ik mijn zoontje iedere ochtend’

Elitsa-Yordanova-greyELITSA YORDANOVA (39) kwam in 2001 naar Nederland. Ze is maatschappelijk werker, directeur van de Bulgaarse school en heeft samen met haar man een bouwbedrijf.

“Op een avond zaten mijn man en ik aan tafel toen ik het durfde te zeggen: we houden dit leven niet vol zo. Ik zei het met pijn in mijn hart. Het was eind jaren negentig, ik was afgestudeerd aan de universiteit en mijn man was net klaar met zijn dienstplicht, maar het lukte niet om op een normale manier werk te vinden. Je moest vrienden hebben op de juiste plek of iemand onder de tafel betalen. Iedere dag stonden we uren in de rij voor brood, melk of olie en ons geld op de bank verdampte. De democratie die zou worden opgebouwd na de val van het communistische regime bleek een doodgeboren kind. We waren zo uitgeput dat we ons niet eens meer met politiek bezig hielden, we wilden enkel een eerlijk en gewoon leven. Ik stelde voor om Bulgarije te verlaten.

De eerste pogingen om naar Nederland te reizen mislukten. Bulgarije was nog niet toegetreden tot de Europese Unie en als jonge vrouw uit Oost-Europa móést ik volgens de Nederlandse ambassade wel een prostitué zijn. De dag dat we eindelijk aankwamen op Schiphol was ik enorm zenuwachtig. Uit onze bagage mocht niet blijken dat we voorgoed in Nederland wilden blijven, dus had ik bijna niets meegenomen. Het enige aandenken in mijn tas was een Bulgaarse vlag met de tekst: onthoud je stamboom en je taal. Door te emigreren wilde ik mijn kind vleugels geven, maar ik realiseerde me ook dat zijn wortels daarbij niet konden ontbreken.

Daar stonden we dan met twee tassen op het Centraal Station van Amsterdam, geen idee waar we naartoe moesten. Ik vond werk als schoonmaker en oppas. Natuurlijk was het geen droombaan, maar ik was zo trots. Eindelijk vooruitgang.

Nooit rennen hè, waarschuwde ik mijn zoontje iedere ochtend als ik hem naar school bracht. Als hij zou vallen konden we niet naar een dokter, want we waren illegaal. Op een dag kreeg hij hoge koorts. Via via hoorde ik dat er op de Wallen een arts is die illegalen helpt. Ik schrok van de lange rij vol prostituees en junks die daar stonden te wachten. Maar toen ik aan kwam lopen met mijn zieke kind in de armen liet iedereen me voor. Ik weet nog dat ik dacht: als in dit land zelfs de prostitués en de junks zo zorgzaam zijn, dan hebben we de juiste keuze gemaakt.”