Constantin Jinga raakte gewond toen de revolutie in Timișoara uitbrak.

Constantin Jinga, Roemenië, 17 december 1989

“Twee linies soldaten versperden ons de weg. Ze droegen machinegeweren. Een demonstrant vroeg: ‘Gaan jullie echt schieten? Jullie zijn toch ook Roemenen, gaan jullie schieten op jullie moeders en broers?’ Ik was met een vriendin, naast ons stond een oude man en een moeder met haar dochtertje op de arm.

“Die vriendin had me midden in de nacht gebeld: ‘Er staan hier op het plein honderden mensen te schreeuwen om vrijheid. Het is niet te geloven!’ Om vijf uur ‘s ochtends hield ik het niet meer. In het donker ging ik de straat op en trof een belegerde stad.

“Heel Roemenië wachtte op een ‘vonk’ die dagen, we wensten allemaal maar een ding: een einde aan de dictatuur. We wilden eten, elektriciteit, maar bovenal vrijheid. Het nieuws over de val van de Berlijnse muur in november gonsde door de straten.

“Om negen uur ‘s ochtends moest ik op de universiteit zijn, ik had die dag dienst in de kantine. Mijn ouders kwamen langs, ze waren bezorgd. Ik beloofde ze plechtig die avond om zeven uur thuis te zijn. Natuurlijk spraken mijn mede-studenten en ik maar over één ding: de demonstraties. We moesten wat doen. We maakten serieuze plannen om die nacht het radiostation te bezetten, maar ‘s middags ging ik eerst polshoogte nemen in de stad. Ik hoorde geweerschoten, maar wist zeker dat het losse flodders waren.

“Ik keek de soldaten in de ogen, ze waren nog jonger dan ik, net achttien. Een officier gaf een bevel en ze deden vier stappen – ik heb ze geteld – naar achteren. Ik kon pas geloven dat ze het vuur op ons hadden geopend toen ik de oude man naast mij ineen zag zijgen. Ik duwde de vriendin op de grond en liet me over haar heen vallen. Nog voor ik de grond raakte, doorboorde een kogel mijn schouder.

“Nu kom ik te laat thuis’, was mijn eerste gedachte toen ik bijkwam in het ziekenhuis. De moeder en haar dochtertje hebben het niet overleefd. Ikzelf heb nog steeds last van mijn schouder, maar spijt? Nee, geen moment, nooit! Die dag was één van de mooiste uit mijn leven. Wreed, maar toch zo on-ge-loof-lijk mooi.”

icp_isa_10_protestbeeld

De revolutie tegen dictatorsechtpaar Ceaușescu

De revolutie tegen het Roemeense dictatorsechtpaar Nicolae en Elena Ceaușescu begon op 15 december 1989 in de stad Timișoara. Een confrontatie met leger en ordetroepen mondde uit in een bloedbad waarbij ongeveer honderd burgers omkwamen. Op 20 december schaarde het leger zich aan de kant van de demonstranten, waarop Ceaușescu op 21 december in Boekarest een aanhankelijkheidsbetoging organiseerde die zich tegen hem keerde. Net als in Hongarije in 1956 knipten mensen het communistische symbool uit de nationale vlag. De Ceaușescu’s vluchtten op 22 december per helikopter, maar werden opgepakt. Na een showproces op kerstdag werd het koppel geëxecuteerd. De beelden van hun lijken gingen de hele wereld over. De Roemeense revolutie kostte meer dan duizend mensen het leven.

Share this

Killi Mirka groeide op met een vader die stiekem liedjes over vrijheid speelde in zijn rockband. Ze zong mee in de zangdemonstraties van de Zingende Revolutie.

Killi Mirka (1969), Estland, Tallinn, 1988/1989

“Het was alsof we in een heel mooie gevangenis opgroeiden. Estland is een prachtig land.  We hadden kleren en voedsel, en hoewel de kleding lelijk was en het eten niet lekker, was het er wel. Maar vrijheid hadden we niet. En dát kan ik moeilijk met woorden kan omschrijven, dat is een gevoel dat in je hart zit.

“Eigenlijk ben ik mijn hele jeugd boos en in protest geweest. Ik kom uit een nest van kritische mensen. Thuis vierden we altijd stiekem Kerstmis en Pasen, dat was strikt verboden door de Sovjets. Muziek speelde een grote rol bij ons thuis, mijn vader speelde in een rockband. Steeds vaker begon de band tijdens hun concerten stiekem liedjes over vrijheid en het vaderland te spelen.

“Op school leerde ik Russisch, maar ik heb het altijd geweigerd te spreken. Daarom, en omdat ik  vaak een weerwoord had, heb ik meerdere keren gevochten met Russische kinderen. Mijn leven bestond uit zulke kleine verzetjes.

“Dat kleine protest groeide in de zomer van 1988 uit tot iets groters. De eerste keer dat ik zelf naar een nachtelijke zangdemonstratie ging, was met mijn vader, stiefmoeder, kleine broertje en zusje. Ik was een jaar of achttien. Het was heel donker, een uur of tien ‘s avonds. We verzamelden op de plek waar eens in de vier jaar het reguliere zangfestival werd gehouden, een gigantisch zangstadion met een groot podium in de vorm van een soort schelp.

“Het was overweldigend om te zien hoeveel mensen er waren gekomen. Veel demonstranten hadden een Estse vlag in de hand, iets wat altijd streng verboden was geweest. Mijn oom had me wel een keertje stiekem een Estse vlag laten zien bij hem thuis, maar nu hadden mensen die vlaggen openlijk in hun hand!

“Massaal zongen we Estse liedjes, over vrijheid en over Estland. Het was heel krachtig en emotioneel. Daar stonden we met zijn allen, het gaf hoop. Tegelijkertijd geloofde ik niet dat we ooit vrij zouden zijn, het leek een totale utopie.

“Dat de politie niet ingreep, kwam denk ik doordat een groot deel van de politiemannen zelf Ests was. Diep in hun hart wilden ze ook vrijheid. En zie maar eens honderdduizenden mensen te arresteren omdat ze liedjes zingen.

“Ik ben daarna bij heel veel van die protestconcerten en zangevenementen geweest, ik ben de tel kwijtgeraakt. Het zingen heeft zeker geholpen bij het bevrijden van Estland. Omdat we als volk één waren, en als je één bent sta je sterker.”

icp_isa_09_protestbeeld

Zingende Revolutie

Het zingen van liedjes over vrijheid en het vaderland was verboden in de Sovjettijd in de Baltische Staten Estland, Letland en Litouwen. Als protest tegen de bezetting begonnen de Balten dat soort liedjes toch te zingen. Dat begon klein, bijvoorbeeld aan het einde van een regulier zangfestival stiekem één liedje. Vanaf de zomer van 1988 kwamen er grote protest-zangevenementen. Zo deden er op 11 september 1988 tijdens een manifestatie 300.000 mensen mee- dat is een kwart van de Estse bevolking. De Zingende Revolutie bereikte zijn piek in 1989, toen 2 miljoen mensen de grootste menselijke keten ooit vormden van Tallin (Estland) via Riga (Letland) naar Vilnius (Litouwen), een afstand van 600 kilometer.

Share this

Gesine Oltmanns was de frontvrouw van de oppositiebeweging in Leipzig in de DDR. Ze organiseerde de eerste maandagdemonstratie op 4 september 1989, het was het begin van de vreedzame revolutie.

Gesine Oltmanns (1965), Leipzig, 1988/1989

“In Leipzig voelden we ons ‘het laatste zielige restje’ dat nog vastzat in de DDR. Je moet bedenken: aan het einde van de zomer van 1989 waren al veel mensen Oost-Europa ontvlucht via de grensovergang in Hongarije. Onze innerlijke drang om te demonstreren tegen de onrechtvaardigheid van het regime werd steeds groter.

“Ik verlangde naar de vrijheid om te reizen, zelf een woning te kiezen en plannen te maken voor mijn toekomst. Dat kon in de DDR niet. Mijn vader was pastoor, daardoor werd ik niet toegelaten bij de studie die ik had gekozen. Ik woonde al vijf jaar in Leipzig voordat ik politiek actief werd, in 1988. Toen werd een groep activisten in Berlijn op hardhandige manier opgepakt. Ik wist: ik kan niet meer op de achtergrond blijven, ik moet iets doen.

“Vanaf 1988 organiseerden we regelmatig acties. De oppositiebeweging ontmoette elkaar wekelijks na het vredesgebed in de Nikolaikerk. We spraken kritisch over uiteenlopende thema’s: van milieuvervuiling tot het onrecht van de DDR en de vredespolitiek. We konden alleen met elkaar praten tijdens ontmoetingen, want als je belde wist je dat je werd afgeluisterd door de Stasi.

“De eerste maandagdemonstratie heeft op mij een onuitwisbare indruk gemaakt. Het vredesgebed was net afgelopen. De mensen stroomden de Nikolaikerk uit, het plein op. Samen met een andere activiste rolde ik op dat moment een laken uit met daarop geschreven: ‘Für ein offenes Land mit freien Menschen’. Een paar seconden later werd het laken door een groepje boomlange mannen – Stasi verkleed als burger- uit onze handen gegrist. We probeerden het laken tevergeefs vast te houden. De andere activiste viel op de grond.

“Dit alles werd gefilmd door een camerateam uit West-Duitsland. Gelijk die avond werd het als item uitgezonden op de West-Duitse televisie, waar veel kritische mensen uit de DDR naar keken om zich te informeren. Iedereen zag wat er die dag was gebeurd in Leipzig. Dat we een statement hadden gemaakt.

“Op maandag 18 september kreeg ik écht hoop: toen stond het plein bij de Nicolaikerk vol met mensen. Voor het eerst trok de politie zich terug. We liepen door naar de ring van Leipzig, samen met vijftigduizend anderen. Al werden er nog wel mensen gearresteerd. Maar op dat moment wist ik: er is geen weg terug, we zullen de straat weer veroveren.”

icp_isa_08_protestbeeld

de maandagdemonstraties

De eerste demonstraties tegen de DDR vonden in Leipzig plaats. Sinds 4 september 1989 werd elke maandag na het vredesgebed in de Nicolaikerk gedemonstreerd. In het begin ging er grote dreiging uit van het regime. Maar al gauw werden de demonstraties zo massaal dat de DDR niet meer in staat is ze te onderdrukken. Na 9 oktober – toen liepen 70 duizend mensen mee- sloten steeds meer mensen zich aan. De demonstraties kregen ook navolging in steden als Dresden en Rostock. Begin november liepen er zelfs meer dan 300 duizend in Leipzig mensen mee. De massademonstraties waren een belangrijk onderdeel van de vreedzame revolutie in de DDR. Ze vormden de opmaat naar de val van de Muur.

Share this

László Nagy organiseerde een picknick bij het IJzeren Gordijn tussen Oostenrijk en Hongarije.

László Nagy (1957), Hongarije, 19 augustus 1989

“Het was een wild idee, maar ik zei meteen ‘ja’. Natuurlijk. Ik had net samen met vijf vrienden een lokale afdeling van een heuse oppositiepartij opgericht – oppositie werd sinds kort toegestaan. Eén van die vrienden deed me een voorstel dat klonk als een grap: een picknick precies op de grens van Hongarije en Oostenrijk.

“De tijd was er rijp voor, dat voelde ik wel. In Hongarije kregen we steeds meer vrijheden. Hoe blij ik daarmee ook was, ik maakte me zorgen. Ik ben niet gek, ik wist hoe gevaarlijk veranderingen kunnen zijn. De Hongaarse opstand in ’56, de Praagse Lente, de opkomst van Solidarnosc in Polen – die oppositie was uiteindelijk met geweld neergeslagen. Als land alleen red je het niet. We moesten de andere oostbloklanden inspireren met de Hongaarse hervormingen, zo’n picknick zou een mooi statement zijn. ‘Kijk ons, op de Hongaarse grens kun je doen wat je wil’. Een picknick zou de Berlijnse Muur en de rest van het IJzeren Gordijn belachelijk maken. Ons motto werd: ‘Breek af, en neem mee’.

“We wisten wat we organiseerden, maar we wisten niet wat deden. Soms moeten er decennia verstrijken om echt te bevatten wat je veroorzaakt hebt. Tijd om na te denken was er trouwens ook niet, we hadden maar drie weken. Ik werkte er iedere dag aan. Er moest zóveel geregeld: flyers, toiletten, gedoe met vergunningen, het uitnodigen van zoveel mogelijk journalisten.

“Op de dag zelf ging al mijn aandacht naar de persconferentie, ik moest vertalen voor alle buitenlandse journalisten. Ik had geen idee wat zich intussen bij de grens afspeelde. Toen ik daar aan kwam, hoorde ik dat er honderden Oost-Duitse vluchtelingen de grens over waren gegaan. Vagelijk begon het besef wat we met ons tuinfeestje hadden aangericht. Ik leunde tegen m’n auto en dacht: ‘Hoeveel jaar zal ik hiervoor de gevangenis in moeten?'”

icp_isa_07_protestbeeld

Pan-Europese Picknick

Op 19 augustus 1989 organiseerde lokale Hongaarse oppositiepartijen een ‘Pan-Europese Picknick’ bij het IJzeren Gordijn tussen Hongarije en Oostenrijk. De picknick was bedoeld als vredesdemonstratie, maar Oost-Duitsers op vakantie in de buurt van Boedapest, zagen hun kans schoon om en masse illegaal de grens naar Oostenrijk over te steken, en zo naar het westen te vluchten. Het werd de grootste exodus van Oost-Duitsers sinds de bouw van de Berlijnse Muur. In plaats van de verwachte 2.000 picknickers, kwamen ruim 20.000 mensen opdagen, die kilometers prikkeldraad afbraken en mee naar huis namen. Op 11 september kondigde Hongarije aan de grenzen voortaan open te houden zodat alle vluchtelingen uit Oost-Europese landen naar het westen konden. Twee maanden later viel de Berlijnse Muur.

Share this

Mirka Chojecki-Nukowska was getrouwd met een werknemer van vakbond Solidarnosc en familie van een beroemd dissident in Polen.

Mirka Chojecki-Nukowska (1955), Polen, 1980-1983

“Laat ik vooropstellen: ik was geen held, ik begaf me enkel in hun kringen. Op één van de studentenfeestjes was ik verliefd geworden op de broer van één van de beroemdste dissidenten van Polen. Mijn zwager heeft KOR opgericht, het Comité ter Verdediging van Arbeiders. Later is daaruit de vakbond Solidarnosc voortgekomen. Met zijn ondergrondse uitgeverij publiceerde hij verboden boeken en brochures over burgerrechten.

“Mijn man hielp hem door papier en inkt te smokkelen, en het drukwerk te verspreiden. Toen vakbond Solidarnosc werd opgericht, ging hij daar werken. Het was een euforische tijd, de regering kwam zelfs tegemoet aan de eisen van Solidarnosc. Maar tijdens de Staat van Beleg werd alles teruggedraaid, mijn man werd gearresteerd. De autoriteiten hebben ons toen voorgesteld te emigreren, om van ons af te zijn. ‘Absoluut niet’, zei ik. Polen was óns land. Ons zouden ze niet wegkrijgen.

“Het kleine weerstandje was een statement – maar wel subtiel. We speldden het op als broche, als teken dat we ons verzetten. Ik had een hele doos: voor iedere jurk een andere kleur. Sommige mensen droegen hem openlijk, maar je kon hem ook snel onder je kraag verstoppen. Het was gevaarlijk als de verkeerde persoon hem zag, het kon je bijvoorbeeld je baan kosten. Maar het was ook een opluchting als je hem bij iemand ontdekte: dan wist je dat hij aan ‘jouw kant’ stond. Zo hielden we de hoop onder elkaar levend.

“Uiteindelijk besloten mijn man en ik toch Polen te verlaten. We hadden drie kleine kinderen, de winkels waren leeg. Met zijn beruchte achternaam kon mijn man geen baan meer vinden. Bovendien werden we steeds vaker gecontroleerd, zo waren er de onaangekondigde ‘bezoekjes’ van een buurman die politieagent was.

“Ik deed het voor mijn kinderen. Ze mochten niet opgroeien in een land van leugens, angst en achterdocht. Ik wilde dat het eerlijke, rechtvaardige mensen zouden worden, maar juist dat soort mensen kon het hoofd in Polen niet boven water houden. Ik huilde zeven maanden, toen vertrok ik. Het voelde alsof mijn weerstand gebroken was.”

icp_isa_06_protestbeeld

Solidarnosc

Op 14 augustus 1980 brak in de Lenin-scheepswerf in Gdansk een staking uit, die zich al snel uitbreidt naar andere bedrijven. Na twee weken kondigt leider Lech Walesa aan dat de communistische regering de 21 eisen van de stakers hebben ingewilligd – een ongekende overwinning. Hiermee wordt het bestaan van de net opgerichte onafhankelijke vakbond Solidarnosc erkend. Een periode van vrijheid en optimisme brak aan. Zo’n 10 miljoen Polen sloten zich aan bij Solidarnosc, die zich ontpopte als een verzetsbeweging voor burgerrechten. In de nacht van 13 op 14 december 1981 maakte de communistische regering hieraan een einde door de Staat van Beleg af te kondigen. Duizenden vakbondsleden en activisten werden zonder proces gevangen gezet, of vermoord.

Share this

Karel Fassotte bediende tijdens de krakersrellen de stoorzender om zo de communicatie van de politie te verstoren.

Karel Fassotte (1953), Nederland, Amsterdam, 30 april 1980

“Als mensen willen weten waar ik vandaan kom, zeg ik altijd: ‘Uit de goot’. Ik kom uit een arbeidersmilieu, als achttienjarige leefde ik al op straat. Ik heb mij aangesloten bij de krakersbeweging uit pure noodzaak: er waren geen woningen voor jonge mensen beschikbaar.

“Eind jaren zeventig was ik directeur geworden van een stichting die zich sterk maakte voor huisvesting van jongeren, maar ik wist dat er harder moest worden opgetreden om echt invloed te krijgen. Via via werd ik gevraagd om bij krakersrellen in Amsterdam politiekanalen af te luisteren, en dat ging heel goed.

“De kroning van Koningin Beatrix op 30 april 1980 was voor ons hét moment om de overheid te ontmaskeren en amok te maken. De slogan? ‘Geen woning, geen kroning’.

“De zendinstallatie bracht ik de dag voor de inhuldiging naar de Groote Keyser, een zestal panden die symbool stonden voor de krakersbeweging. Met een groepje van vier man hadden we – helemaal in het geheim – een ruimte ingericht op de bovenste verdieping van het gebouw. Mocht het nodig zijn zouden we vanaf daar razendsnel kunnen wegkomen met de apparatuur. De panden waren gebarricadeerd met staalplaten, op het dak stonden koelkasten en emmers met smeerolie. De provisiekast was gevuld met vuurwerkbommen.

“We hadden een stoorgroep en een afluistergroep. Je stoorde door een carrier op het signaal van de politie te zetten en pas te zenden als zij dat ook deden. We zorgden ervoor dat er een gillend geluid of een lage brom toon uit de speakers van de politie kwam. Al die geluiden werkten ontzettend op de zenuwen bij de politie: we hoorden commandanten schelden en gefrustreerd raken. Hierdoor ontstond er nog meer chaos op straat.

“Juist op het moment dat het uit de klauwen liep bij de Blauwbrug ben ik de stad in gegaan. Daar waren massa’s mensen op de been: krakers, maar ook gewone studenten, voetbalsupporters, nieuwsgierigen en vandalen. Ik was een professioneel actievoerder: ik was antimilitaristisch en anti-imperialistisch. Maar de meeste mensen wilden geen andere maatschappij: zij wilden gewoon een woning.

“Ik zie het nog steeds als een topdag. Telkens dachten we: ‘Nu pikken ze het niet meer’. Maar er zat voor de politie niks anders op dan het te pikken. Later op de avond hebben we de apparatuur ingepakt, naar beneden gesjouwd, de auto ingeladen en zijn we weg gereden.”

icp_isa_05_protestbeeld

‘Geen woning, geen kroning

In Amsterdam heerste sinds de Tweede Wereldoorlog woningnood. Vanaf midden jaren zeventig was er sprake van een georganiseerde kraakbeweging. Kraken mocht omdat het betrekken van een woning of pand dat langer dan één jaar leegstond geen strafbaar feit is. Eind jaren zeventig verhardde de strijd. Het hoogtepunt werd bereikt op 30 april 1980, de dag dat koningin Beatrix werd ingehuldigd. De slogan van de krakers was: ‘Geen woning, geen kroning’.

Share this

Marjan Sax, feministisch activist, bezette een abortuskliniek om te voorkomen dat deze gesloten werd.

Marjan Sax (1947), Nederland, Heemstede, 18 juli 1976

We zaten nét aan tafel te eten toen de telefoon ging. ‘Ze gaan de Bloemenhovekliniek sluiten!’, zei Marie José. ‘Vanavond! Om acht uur!’ Samen met mijn twee huisgenoten uit onze wooncommune stapte ik meteen in de auto.

Ik was nog nooit in de abortuskliniek geweest. Het was een soort villa met een grote oprijlaan, heel indrukwekkend. We kwamen binnen in een grote hal met allemaal bankjes, en dachten: wat nu?

Plotseling ging er een deur open en liep er een rijtje keurige heren door de hal. De achterste had een soort gereedschapskist bij zich. Ze verdwenen door een deur aan de andere kant van de hal. Wij besloten achter de heren aan te lopen en kwamen op een afdeling waar vrouwen in bedden lagen: zij hadden die dag een abortus gehad en rustten uit.

Het rijtje heren liep naar een kamer die de behandelkamer bleek te zijn, de heren zelf bleken een delegatie van het ministerie van Justitie, en die gereedschapskist was er om de behandelkamers te verzegelen.

Inééns wisten we wat we moesten doen. We gingen met ons groepje voor de deur van de behandelkamer staan. ‘Dames, mogen wij erdoor!’, zei de officier van justitie. Ik stond vooraan, en voelde het hart van degene achter mij in mijn rug kloppen. Toen hoorde ik mezelf met een piepend stemmetje ‘nee!’ zeggen.

Vanaf dat moment hielden we de mannen tegen. We bleven in de behandelkamers tot ze weg waren. Het was een heel aparte ruimte, met eendenbekken enzo. Op een radiootje luisterden we naar de nieuwsdienst van tien uur, die vertelde: ‘Hedenavond is door actievoerende vrouwen de Bloemenhovekliniek bezet.’ Toen realiseerden we ons pas echt: we hebben de kliniek bezet!

Diezelfde avond gaf de officier van justitie een persconferentie in een zaaltje in de kliniek. Ik stond erbij. Toen ik besefte hoe serieus dit was en wat voor invloed onze actie had, kreeg ik zo ontzettend de slappe lach, dat ik uit de zaal werd verwijderd. Het was de ontlading, en de trots.

We hebben de kliniek twee weken bezet gehouden met honderden mensen, iedereen kwam en ging, we sliepen er om beurten. Het was een hele organisatie, waar ik een soort leidersrol in had. Daar moest ik ontzettend aan wennen.

Toen de rechter besloot dat de kliniek niet gesloten mocht worden, stopten we de bezetting. Het was het begin van de legalisering van abortus in Nederland.”

icp_isa_04_protestbeeld

bezettening abortuskliniek Bloemenhove

Op 18 juli 1976 bezetten actievoerders de abortuskliniek Bloemenhove in Heemstede. Minister van Agt, de toenmalige minister van Justitie en fervent tegenstander van abortus, wilde de kliniek sluiten. In de Bloemenhovekliniek werden namelijk ook ‘late’ abortussen gedaan, van zwangerschappen tot twintig weken – een doorn in het oog van de minister. In Nederland was abortus op dat moment wettelijk verboden, maar het werd al jaren ‘gedoogd’.
Met de leuzen ‘Abortus uit Wetboek van Strafrecht!’, ‘Abortus in het Ziekenfondspakket!’ en ‘De vrouw beslist!’ streed de vrouwenbeweging in de jaren ’60, ’70 en ’80 voor de legalisering van abortus, wat in 1984 werd doorgevoerd.

Share this

Fiona Conrads bezette de Hogeschool van Tilburg. Hij werd tijdelijk omgedoopt tot Karl Marx Universiteit.

Fiona Conrads (1950), Nederland, 28 april 1969

“Die eerste nacht sliepen we in de aula, gewoon op de stoelen. De burgemeester kwam polshoogte nemen en vond het maar niks dat er ook meisjes sliepen. Wij zeiden gewoon: ‘Hoi, wij blijven hier nog wel even!’

“Ik was één van de weinige vrouwen die er studeerden. Mijn ouders wilden dat ik mijn verpleegstersopleiding afmaakte, maar ik wilde per se naar de universiteit. Op mijn zeventiende ben ik van huis weggelopen en in een commune gaan wonen.

“Volgens mij gaan mensen protesteren wanneer de kloof te groot wordt tussen hun mogelijke toekomst en de realiteit waarin ze leven. Eind jaren zestig bloeide de Nederlandse economie en waren er veel hoogopgeleide mensen nodig. Uit arbeidersgezinnen werden jongeren gerekruteerd om te studeren met een beurs. ‘Zo, en nu zijn wij aan de beurt!’, dachten die jongens en meisjes. Maar ze liepen keihard tegen de bestaande ‘mores’ op. Er waren bijvoorbeeld studentendisputen waarvan je alleen lid mocht worden als het banksaldo van je vader hoog genoeg was.

“Ik vond de jaren vijftig en begin zestig echt een shit-tijd. Je was niet de baas over je eigen leven. Wij zagen wat de elite allemaal verkeerd deed. We waren tegen de oorlog in Vietnam, we dweepten met Martin Luther King. We waren heel erg bezig met goed en kwaad – de verwerking van de Tweede Wereldoorlog kwam net op gang. We deden mee aan demonstraties, organiseerden discussies en tentoonstellingen.

“In 1969 was het al een tijd onrustig op de universiteit. Er werden sit-ins gehouden en een paar jongens hadden de woorden ‘Karl Marx Universiteit’ boven de ingang geschilderd. Toen de telefooncentrale werd bezet, was dat voor de rector de druppel. Hij besloot alle lessen te staken. Daarop bezetten wij de universiteit. Het was ondenkbaar niet mee te doen; je was lid van een club, het was onderdeel van je identiteit.

“Dat was achteraf ook het linke: je privéleven, woonsituatie, vriendschappen, studie – alles was met elkaar verbonden. Toen de club uit elkaar viel, raakte ik in een keer alles kwijt. In de periode na de universiteitsbezetting kwam de Kommunistiese Eenheidsbeweging Nederland op, en zij waren heel streng in de leer. Weer die discipline, ik moest er niets van hebben. Ik was weliswaar onder de indruk van de ‘jonge Marx’, maar in het marxisme-leninisme geloofde ik niet. Er ontstonden conflicten in ons clubje; op het laatst waren we nog maar met zijn zessen. Ja, ik ben daar nog steeds gedesillusioneerd over.”

icp_isa_03_protestbeeld

Bezetting Katholieke Hogeschool in Tilburg

Op 28 april 1969 werd de toenmalige Katholieke Hogeschool in Tilburg, een stad in het zuiden van Nederland, bezet door studenten. Geïnspireerd door de studentenopstanden in Parijs ‘68, eisten de studenten veranderingen in het onderwijssysteem en meer inspraak en democratie. Acht dagen nadat de studenten de gebouwen hadden bezet, werden de eisen van de studenten grotendeels ingewilligd. Later die maand bezetten studenten de Universiteit van Amsterdam. In 1971 werd de wet Universitaire Bestuurshervorming aangenomen waardoor medezeggenschap van studenten voortaan officieel was geregeld. (In de jaren negentig werd die macht overigens weer ingeperkt. In 2015 bezetten een paar honderd studenten opnieuw de Universiteit van Amsterdam. Op hun protestborden: ‘Meer inspraak, meer democratie!’)

Share this

Jaroslaw Zajics broer Jan stak zichzelf in Praag in brand.

Jaroslaw Zajic (1947) Tsjechoslowakije, 25 februari 1969

Hij had de trein genomen naar de hoofdstad, met een koffer vol halveliterflessen chemisch schoonmaakmiddel. Ze zeggen dat hij alleen was toen hij zichzelf in brand stak. Nog voordat hij het grote Wenceslasplein kon bereiken, zakte hij in elkaar.

Mijn broer was pas achttien. Zolang hij leefde was hij gewend om op zijn hoede te zijn: wat je thuis hoorde op Radio Free Europe, besprak je niet. Maar begin 1968 mocht ineens alles wat eerder verboden was. Natúúrlijk deden wij mee! Jan schreef gedichten en pamfletten, ging naar ieder debat dat hij kon vinden, las boeken die eerder verboden waren. Hij was euforisch, daarin verschilde hij niet van de rest van het land.

Zelfs toen de tanks van het Warschaupact in augustus Praag bezetten, was mijn broertje nog vol hoop: hij had nu gezien hoe sterk de hervormingsbeweging was, die zou zich toch niet zomaar uit het veld laten slaan? Op school beraamde hij met klasgenoten studentenprotestacties tegen de onderdrukker. Maar steeds meer mensen krabbelden terug. Ze waren bang. In Jans ogen legden ze zich neer bij de situatie. Hij wilde nog steeds verandering, maar er waren geen groepjes meer om zich bij aan te sluiten.

In januari 1969 stak de student Jan Palach zichzelf op het Wenceslasplein in Praag in brand uit protest tegen de onderdrukking. Dat schudde het land opnieuw wakker. Mijn ouders en ik vonden dat zo’n daad niets oploste, maar mijn broer was gegrepen door de effecten ervan. Zonder iets tegen ons te zeggen, vertrok hij naar Praag om zich bij een hongerstaking te voegen van studenten die hij niet kende. Die dagen in Praag maakten diepe indruk op hem. Duizenden mensen gingen de straat op voor de begrafenis van Palach. Ik denk dat hij toen overtuigd is geraakt dat het wél kon: een massaal protest organiseren, samen ergens voor staan.

Een paar weken later was er al niets meer over van dat protest. We wisten wel dat Jan verdrietig was, maar dat hij dit zou doen…

Hij liet voor ons een brief achter. ‘Door mijn daad worden jullie levens hopelijk beter’, schreef hij. Het was geen protest tegen de onderdrukking, zoals nog steeds wel eens wordt gezegd. Het was een protest tegen passiviteit. Hij geloofde dat het volk nog één nieuwe vonk nodig had.”

icp_isa_02_protestbeeld

de Praagse Lente

Begin 1968 kwam in Tsjechoslowakije Alexander Dubček aan de macht, die ‘socialisme met een menselijker gezicht’ voorstond. Hij schafte censuur af, en wilde de staat liberaler en democratischer maken. Dit leidde tot de Praagse Lente: een golf van geweldloos burgeractivisme. Op 20 augustus maakten tanks van het Warschaupact hieraan een einde. Bijna alle hervormingen werden teruggedraaid.
In een uiterste vorm van protest stak student Jan Palach zichzelf op 16 januari 1969 in Praag in brand, en noemde zich ‘fakkel nummer één’. Een maand later wilde Jan Zajic met een
brandende pollepel als fakkel in zijn hand op hetzelfde plein Palachs voorbeeld volgen, maar hij zeeg brandend ineen nog voor hij het plein bereikte.

 

Share this

László Baranyi was vrijheidsstrijder tijdens de Hongaarse opstand in 1956.

László Baranyi (1926), Hongarije, 23 oktober 1956

“Ik klom op een reling om het beter te kunnen zien: voor mijn ogen werd het standbeeld van Stalin neergehaald. ‘Whoeeeeeee’ klonk het uit duizenden kelen tegelijk. Het voelde als een vulkaansuitbarsting.

“Al mijn collega’s waren opgewonden, iedereen wilde iets doen. Maar mijn moeder had me gewaarschuwd. Ik was 29, ik had gevochten in de Tweede Wereldoorlog. Ik had levens gered, ik was in levensgevaar geweest – ik had mijn portie gehad, zei ze. Bovendien was ik net getrouwd. De revolutie moest ik nu aan de jonge mensen overlaten. Ik gehoorzaamde. Ik deed niet mee.

“De volgende dag hoorde ik tanks in de verte – dat moesten de Amerikanen zijn, om Hongarije te bevrijden. Het leek me duidelijk dat de demonstranten aan het winnen waren. Ik kon niet wachten het centrum te bereiken.

“Maar naarmate ik dichterbij kwam, hoorde ik geluiden die ik kende uit de oorlog: gehuil, gekrijs. Het Kossuth plein was bezaaid met lichamen, overal was bloed. Ik begon als een gek gewonden naar ambulances te dragen. Toen ik uren later het plein verliet, was er in mij iets veranderd, alsof er een schakel was omgezet. Ik voelde enkel vastberadenheid: ik moest me aansluiten bij de rebellen. Ik dwaalde door de straten, presenteerde mezelf aan onbekenden: ik wist hoe ik een wapen moest gebruiken, waar kon ik me melden?

“Bij de verzetskrant De Waarheid gaven ze me een shot sterke drank, ik kalmeerde. Ze gaven me een wapen. Dagenlang hoefde ik het niet te gebruiken; de Sovjettroepen trokken zich terug. Maar bij het hoofdkwartier van de Communistische Partij zaten rebellen gevangen, de menigte vroeg om hun vrijlating. Sommige rebellen wilden wraak, en beschoten het gebouw van de Partij. Ik zei dat ik het er niet mee eens was. Wij wilden juist nieuwe regels: geen eigenrecht, niet muiten, de revolutie moest ‘schoon’ blijven. Maar ineens openden de soldaten vanaf het partijgebouw het vuur op de menigte. Dat was het moment dat ik mijn wapen oppakte en meevocht.

“De dagen na het gevecht was er ondanks alles veel vreugde, we geloofden dat de nieuwe tijd was aangebroken. We hoefden alleen nog te wachten op de westerse troepen.

“En toen vielen de Sovjettroepen binnen. Wij verspreidden krantjes, probeerden de hoop levend te houden. Verwachtingsvol luisterden we naar Radio Free Europe. Daar vertelden ze ons hoe we molotovcocktails moesten maken. Ik huilde toen ik dat hoorde, ik wist: niemand komt ons helpen, we zijn verloren.”

icp_isa_01_protestbeeld

De Hongaarse opstand in 1956

Wat begint als een studentendemonstratie op 23 oktober 1956 in Budapest, zwelt aan tot een massale opstand tegen het communistische bewind. Demonstranten dragen de Hongaarse vlag met een gat erin: het communistische embleem hebben ze eruit gescheurd. Burgers richten verzetsgroepjes op en vechten tegen de Hongaarse geheime dienst ÁVH en de Sovjetsoldaten. De revolutie lijkt te werken. Moskou beveelt de Sovjettroepen in Budapest zich terug te trekken, en de hervormingsgezinde Imre Nagy grijpt de macht. Op 1 november kondigt hij aan dat Hongarije zich terugtrekt uit het Warschaupact. Op 4 november rijden Russische tanks Boedapest binnen en vermorzelen de revolutie. Bijna 200 duizend Hongaren ontvluchten het land.

Share this

ToldUntold #2 Drie zoenen

Het waargebeurde verhaal van Blanka K.

Deze brief ontvingen we van een anonieme inzender.

Het was in de jaren ’90 dat ik met Standa[1] te vinden was op Smíchov bij De Engel[2]. We stonden tegenover elkaar en keken elkaar aan. We waren allebei in de veertig.

“Kom, dan drinken we er op!” zei Standa wat onzeker en pakte bij mijn ellenboog. Ik trok me los en keek hem vertwijfeld en vol onbegrip aan. Ik draaide me langzaam om en liep zelfverzekerd in een rustig tempo weg. En toen begreep Standa, dat dit het einde is en dat hij me voor goed verloren had. En dat terwijl alles zo onschuldig begonnen was…

De eerste kus die stal hij van me op het toneel tijdens een amateur-theateropvoering van de novelle Márinka van Mácha[3]. We waren nog heel jong en ik kan niet ontkennen dat ik er als Márinka knap uitzag. Op dat moment ontdekte Standa waarschijnlijk dat zijn relatie met mij –een oudere vriendin – aan het uitgroeien was naar iets diepers en dat hij reikte naar verboden fruit.

Jaren gingen voorbij en de vriendschap leek niet te veranderen. We hadden dezelfde interesses, we hielden allebei van boeken en theater, en bleven afspreken in de villa die zijn ouders met voorzienende blik op tijd aan de staat hadden geschonken[4]. Zijn eerste verlegen pogingen om dichter bij me te komen, weerde ik van me af, maar Standa leek die ene kus verder te koesteren en in gedachte te houden. Hij bezocht een middelbare school. een beroepsopleiding voor bibliothecarissen, was ambitieus en werd daar één van de beste scholieren. Zijn gevoelens hield hij verder geheim, waarschijnlijk vreesde hij dat ik zou zeggen dat een relatie geen toekomst heeft. Achteraf verdenk ik hem ervan dat hij hoopte dat zijn succesvolle studie in zijn voordeel zou kunnen werken.

Op mijn huwelijk met Tomáš was Standa niet voorbereid, het was in ieder geval een enorme schok voor hem. Tijdens de ceremonie toostte hij schijnheilig op ons met een zure glimlach op zijn gezicht. Toen heeft hij, in het bijzijn van Tomáš, bij zijn felicitatie een tweede kus van me gestolen. In Standa’s ogen was Tomáš een domoor die dat wel verdiende.

We verloren elkaar voor een tijd uit het oog. Standa makte zijn opleiding, ging werken in een bibliotheek en vervolgens kreeg hij een baan als verkoper in één van de grotere boekhandels. Hij was tevreden en het leek dat te blijven. Maar dat veranderde nadat ik hem een kaart stuurde uit München, waar we met Tomáš in de jaren ’70 onverwacht naartoe waren geëmigreerd onder de druk van de gebeurtenissen toen[5]. Mijn bericht was niet meer dan een vakantiegroet, iets als ‘Het is mooi hier, het gaat ons goed’. Standa las echter tussen de regels door iets anders: ‘Ik ben ongelukkig hier, ik heb je nodig…’

Hij had niet lang nodig om een beslissing te nemen – hij kwam me redden. Bij zijn paspoortaanvraag heeft hij waarschijnlijk beloofd terug te komen en de instanties te informeren over zijn reis. Een domme formaliteit, dacht hij zoals zo velen voor hem, die ook niet van plan waren geweest terug te komen en vervolgens in de problemen kwamen. Waarom zou hij het ook niet beloven, er volgt toch geen terugkeer!

De ontmoeting in München was warm en vriendelijk en ik had het gevoel, dat Standa’s jongensdromen weer tot leven waren gewekt. Om hem te verwelkomen heb ik hem voor de derde keer gekust, en dat was een fout, want het was voor hem het doorslaggevende signaal van mij genegenheid voor hem. Ik leek een gemakkelijke prooi en Standa wenste Tomáš ook zeker toe om mij te verliezen. Waarschijnlijk vond hij Tomáš te platvloers en te zakelijk is en niet in staat om mijn romantische ziel een gelukkig thuis te bieden. Hij dacht dat ik in Duitsland ongelukkig ben. Daar had hij niet helemaal ongelijk in, ik leed aan eenzaamheid en heimwee.

Standa had een uitreisvergunning voor tien dagen, maar al snel bekende hij ons dat hij aan het overwegen is om in München te blijven. We probeerden hem niet over te halen, maar ook niet ontraadden het hem ook niet. We probeerden realistisch te schetsen wat het zou betekenen en wat er te wachten zou staan: hij zou een baan moeten zien te vinden en daar zijn bekwaamheid laten zien, zich aanpassen aan het werktempo en laten zien dat hij niet verwend was door het socialisme.

Vooral mij man drukte Standa op het hart om niet overhaast te beslissen. Toen de tiende dag naderde, en daarmee de dag van zijn vertrek, nam Tomáš Standa mee naar onze arts, een landgenoot, die voor hem een doktersverklaring schreef van plotseling ziek te zijn geworden.

Vanaf het moment dat Standa had besloten te blijven, zijn ik en Tomáš hem enthousiast aan vrinden gaan voorstellen. We gingen mee naar instanties, hielpen hem documenten bij de vreemdelingenpolitie te regelen en een asiel aan te vragen. We vonden een woning voor hem en boden hulp in woorden en daden. Zo gingen er een paar maanden voorbij. Standa probeerde mij in die tijd aan zijn kan te krijgen, maar ik hield hem van me af, en zo begreep hij eindelijk dat ik niet voor hem zou kiezen. Vol van bitterheid en onrechtvaardigheidsgevoel schreef hij een korte afscheidsbrief en stapte op de eerstvolgende trein naar Praag. Hij wist dat hij heel wat uit te leggen zou hebben eenmaal terug, maar de kermis waarin hij belandde met oneindige verhoren en vraaggesprekken, die had hij waarschijnlijk niet verwacht.

Jaren vlogen voorbij en in ’89 kwam er eindelijk beweging in het Oostblok. Tomáš en ik verwelkomden deze gebeurtenissen, net als alle landgenoten die ook naar het westen waren gegaan en wachtten op het moment om – misschien wel definitief – naar huis te kunnen gaan.

Hoe beleefde Standa aan de andere kant van het gordijn de veranderingen? Daar kwam ik pas na mijn terugkeer achter. Hij had een tijdje getwijfeld welke kant hij tijdens de revolutie moest kiezen en wat de gevolgen van die keuze zouden zijn. Als het aan hem had gelegen was alles bij het oude gebleven. Zijn reisje over de grens was al lang vergeten en had geen negatieve gevolgen voor hem gehad, integendeel! Hij had carrière gemaakt en was het hoofd geworden van een grote boekhandel! Als hij ooit nog aan mij heeft gedacht, dan heeft hij die herinnering gelijk ver weggestopt. En als hij per ongeluk toch nog aan me terug dacht, kwamen alleen nog gevoelens van onrecht, boosheid en bitterheid naar boven.

Eindelijk was het zo ver, na de Fluwelen Revolutie, gingen de veranderingen snel. En eindelijk was het dan zover, het regime viel. Voor mij en Tomáš betekende dat maar één ding: geen tijd te verliezen, snel een visum regelen – en naar huis!

Al voor de plaats Železná Ruda verdween het zware mistgordijn en kwam de zon tevoorschijn. Een dun sneeuwlaagje fonkelde. Ik vatte het op als iets dat was voorbestemd – als een belofte. Als hoop. De grensformaliteiten in Rozvadov verliepen probleemloos. Zelfs de grensstrook had de sfeer van thuis. De bossen en bosjes. De lieflijke Tsjechische plaatsnamen. Aan de rand van een bos kon je de damp uit de neus van een hinde zien komen. “Dit is het beloofde land, overvloeiend met honing en wild!” citeerde ik het gedicht dromerig met tranen in mijn ogen.

We reden door het Boheemse platte land. Het eerste wegkapelletje. Kaal, niet eens een bloemetje. Het eerste kerkje met het pleisterwerk helemaal vernield. Het enige voertuig dat we passeerden, was een paardenkar. De zijkanten van de weg lag een zwarte laag vuil. En hoe dichter we bij Pilsen kwamen, hoe erger het werd. Zwarte wolken, vieze busraampjes met een smalle doorkijk voor de chauffeur. Na een paar honderd kilometer gereden te hebben, hadden we alsnog ver weg het schoonste voertuig in de omgeving. De mensen in de rijen voor de groentewinkels wachtten op verschrompelde karikaturen van wortels en aardappels onder een laag vuil, groente van de afgelopen herfstoogst. We reden door de Praagse woonwijken en zagen de eerste studenten met de tricolore… En weer rook – zwaar en verstikkend. In Praag gold een smogalarm. We konden beter geen melk en water drinken hier, we zouden er niet meer aan gewend zijn… We wuifden dit advies weg, we zijn immers thuis!

Eindelijk Praag! Wit bedekt onder een laagje sneeuw, niet vervuild door leugens en onrechtvaardigheden. De stad was vrij, goudkleurig en met honderd torens. We luisterden naar de melodie van de taal. We renden door de stad konden geen genoegn krijgen van de mozaïek van straten, trams, huizen en wegen…

De reden voor onze toenmalige emigratie naar Duitsland was een aangifte tegen Tomáš geweest. Nu wilde hij achter de waarheid komen en in de archieven van de Veiligheidsdienst kijken. Wat we in Cibulka’s lijsten van medewerkers van de Veiligheidsdienst vonden, was een verrassing voor Tomáš, maar vooral voor mij. Het leek wel een verschrikkelijke nachtmerrie en de letters dansten voor mijn ogen: Stanislav Vébr, agent, schuilnaam Reus. Een hoop mensen zijn onterecht in de lijsten terecht gekomen, omdat ze hadden geweigerd mee te werken of omdat ze onder druk wel hadden getekend, maar verder geen informatie hadden verstrekt. En dan was er ook nog een groot deel van de oude akten dat was verwijderd. Wat moest ik hiermee? Ik geloof het niet voor ik het van Standa zelf hoor.

We ontmoetten elkaar, maar waren vol wantrouwen. We stonden tegenover elkaar op Smíchov bij De Engel en keken elkaar ongelovig en afwachtend aan.

“Waarom protesteer je niet, waarom verdedig je je niet?” drong ik aan, de tranen stonden bijna in mijn ogen. Standa zweeg lang en glimlachte onzeker.

“Kom, we drinken er op!” zei hij hol en pakte me bij de ellenboog.

Moest dat een verontschuldiging voorstellen? Of een bekentenis? Ik trok me los.

 

[1] Roepnaam voor Stanislav.
[2] Het kruispunt de Engel in de wijk Smíchov in Praag.
[3] Negentiende-eeuwse Tsjechische romantische dichter en schrijver.
[4] Voordat in de jaren ’50 privé-eigendom, zoals grondgebied van meer dan 50 ha, paleizen en villa’s, werd geconfisqueerd door het regime.
[5] Invasie van Rusland in 1968 om het strenge communistische regime te herstellen na de Praagse Lente.

 

Share this

ToldUntold #8 Hoe ik informant voor de geheime dienst werd

Fragmenten uit een brief die we ontvingen in februari 2016

Mijn vader overleed toen ik dertien was, mijn moeder werkte in een magazijn. Ze besloot mij en mijn broer tot aan het eindexamen te begeleiden, maar daarna zouden we op eigen benen moeten staan. Het eerste lesuur van mijn eerste dag op de middelbare school heb ik altijd onthouden. Elke scholier kreeg een aanmeldingsformulier voor ČSM (Tsjechoslowaakse unie van jongeren[1]) voor zijn neus en moest dit van professor K. invullen. Het tweede jaar begon met een aanmeldingsformulier voor het verkrijgen van de Fučík-insigne[2]. We moesten bepaalde boeken lezen zoals Duisternis van Jirásek, De Ridder met de gouden ster op zijn voorhoofd van de een of andere Sovjet-Rus en van een andere Cement. In het derde jaar werden we lid van de Unie voor Tsjechoslowaakse-Soviet vriendschap. Waarvoor we ons in het laatste schooljaar inschreven weet ik niet eens meer.

Na het eindexamen kreeg ik een baan voor 960 kronen per maand, de meisjes voor 660. In het najaar moesten we voor twee jaar verplicht het leger in. Naast de trainingen werden we gehersenspoeld om de ideeën over te nemen over het imperialisme, het wereldkamp van vrede, over het socialisme dat een derde uitmaakt van de wereld, over godsdienst dat het opium zou zijn van de mensheid (volgens Marx, geloof ik) en zo voort. Eén keer per week mochten we onder een warme douche, we kregen geen vakantie en werden ongelofelijk veel gepest en vernederd.

In het tweede jaar in het leger ben ik gaan nadenken over wat ik na mijn diensttijd zou gaan doen. Mijn broer liet weten dat hij na zijn eindexamen van plan was om te gaan studeren en ondertussen een baantje aan zou nemen. Ik besloot hetzelfde te doen. Als je in die tijd wilde studeren, moest je een aanbeveling hebben van hogergeplaatst lid van de communistische partij: de directeur van je middelbare school, je of van de commandant als je in het leger zat. Ik regelde een aanmeldingsformulier, vulde het in en ging naar commandant V. Die verwelkomde me met de vraag: “En heeft u, kameraad H., nagedacht over partijlidmaatschap?” “Dat niet,” zei ik. “Doe dat dan maar”, zei hij. Drie dagen later meldde ik me bij hem opnieuw. “Hebt u er al over nagedacht?” Ik zei: “In de krant las ik, dat de communistische partij de allermeest bewuste voorhoede is van de arbeiders klasse, en dat kan ik op mijn twintigste toch niet zijn.” “Wees niet bang, de partij zal je helpen.” Maar waarom kan de partij zichzelf, verdorie, niet helpen, vroeg ik me af. Een week later zat ik weer bij kolonel V. en hij zei: “Kameraad H.,” en liet me twee formulieren zien, “als u hier tekent, teken ik daar,” en hij wees me op het formulier voor mijn studie. Ik was vastberaden te gaan studeren en tegelijk geld te verdienen, dus heb ik maar pragmatisch besloten, dat als zo’n partij haar leden door chantage wierf, dan had ik mijzelf niets te verwijten en dus ondertekende het formulier. Hij ook.

Nadat ik mijn studie had afgerond, ben ik gaan werken. Drie maanden later werd ik opgeroepen voor een militaire oefening in Milovice. Daar boden twee werknemers van de verkenningspatrouilles me een baan aan om economische analyses te maken over het kapitalisme, misschien wel bij een internationale organisatie zoals de UN. Ik moest een formulier invullen van misschien wel dertig pagina’s, een hoop vragen dus. De laatste was: Heb je nog iets toe te voegen waar niet naar is gevraagd? Ik schreef dat ik nooit iets te maken wilde hebben met wapens. Een week later kwamen ze weer naar mij toe en vertelden me dat ik helaas niet voor ze zou kunnen werken. Een hoofdambtenaar van de partij zei, dat het werk veeleisend zou zijn en mijn akkoord ‘onvoorwaardelijk’ moest zijn. Alsnog stond ik waarschijnlijk wel goed bij ze bekend, waar ik later nog veel aan heb gehad.

In augustus 1968[3] was ik op zakenreis in het buitenland. Toen ik terugkwam veroordeelde ik tijdens een openbare bijeenkomst de bezetting door het Russische leger. Ik zei dat ik het een schending van het internationaal recht vond.

In mei 1971 werd ik daardoor uit de partij verbannen en ontslagen. In die tijd was het officieel niet mogelijk om werkloos te zijn, je kon vervolgd worden voor ‘parasitisme’. Het bouwbedrijf, de hoedenfabriek en houtzagerijen of andere bedrijven hadden geen interesse in een politieke dissident, dus toen werd ik maar stoker in een wijnmakerij voor 930 kronen per maand en op vrijdagen kreeg ik een liter wit. Al na een maand werd ik echter ontslagen en heb toen maar een baan aangenomen in een magazijn.

czech-secret-police-photo2

Foto uit archief Tsjechische geheime politie
(afgebeelde personen staan los van het verhaal)

Eens op het Wenceslausplein kwam ik een vreemdeling tegen die ik in het buitenland had ontmoet. Hij nodigde me uit voor koffie en een praatje, hij had de opdracht om een dochter-kantoor op te richten in Praag en vroeg me om hulp. Zo kwam ik aan een baan als chauffeur en vertaler, maar vooral als adviseur in handelszaken. (…) Het Beheer van diplomatieke diensten ging achter dit niet-geregistreerde westerse bedrijf aan dat ze op een gegeven moment hadden ontdekt en ze gingen op zoek naar de werknemers. Daardoor werd ik voor geroepen. Ze hadden al mijn referentie brieven erbij gehaald en verweten me dat als ik de bezetting in ’68 niet had afgekeurd, ik ondertussen wel een baan als algemeen directeur had kunnen krijgen. Maar alsnog kreeg ik de stempel in mijn ID en overhandigde dankbaar de fles whisky. (Vanaf dat moment had ik elke keer een jaarcontract, voor een fles drank.) Twee weken later vond ik achter mijn ruitenwisser een oproep om naar het politiebureau op Bartolomějská te komen vanwege een ‘overtreding’. Daar ontving M. mij, gooide de oproep weg en vertelde me dat hij van de StB (Staatsveiligheidsdienst) was en vroeg of ik met ze wilde samenwerken. Ik wilde weten of dat betekent om vrienden te verraden die me een goede anekdote over Husák[4] vertellen. Daar ging het niet om, ze waren van die en die (het nummer weet ik niet meer) dienst die tegen de externe vijand vocht. Waarschijnlijk bedoelden wij allebei een andere. En ik ondertekende de verklaring. Eens per maand had ik een lunchafspraak met een werknemer van de StB in een goedkoop restaurant. De ene keer betaalde hij de lunch en het bier, de andere keer ik. Zo waar ben ik nooit naar een persoon gevraagd. Hij wilde liever onderwezen worden in economische zaken. Af en toe kon ik voor dit ‘werk’ zelfs zakelijk naar het buitenland afreizen. Voor een reis met mijn gezin kreeg ik echter nooit de toestemming, niet eens voor een reisje naar Joegoslavië.

In de herfst van 1988 tijdens mijn maandelijkse gesprek bij de lunch met mijn contactpersoon van de StB heb ik onbedoeld en waarschijnlijk te zorgeloos mijn mening verkondigd dat de socialistische staat niet bang hoeft te zijn voor een externe vijand, maar dat zijn economie zwak en fragiel is en dat die zou kunnen instorten zoals een (ondertussen ouderwetse) tv implodeert. Al een week later was ik opgeroepen voor een afspraak met mijn contactpersoon en nog twee anderen, waarschijnlijk zijn meerderen. Eén van hen had zo’n vervormd hoofd dat hij eruit zag als een misdadiger. Hoe bedoelde ik dat? Waar heb ik die informatie vandaan? Wanneer zou dat gebeuren? Ik verzekerde ze dat het maar mijn eigen inzichten zijn en mijn informatie van onze eigen pers en het socialistische onderwijs komt. Ik had er werkelijk geen idee van, dat het een jaar later uit zou komen en dat mijn contactpersoon mijn gegevens zou vernietigen.

Tegenwoordig kijk ik met zorgen naar de zelfdestructie van de samenleving, nu we onder de leiding van egoïstische politici en sommige media met steeds betere technologie de tak doorzagen van onder de planeet waar we verblijven.

[1] Communistische organisatie voor de vorming van jongeren.

[2] Vernoemd naar de schrijver Fučík die door het communisme werd bewonderd. De insigne werd uitgereikt aan jongeren die voor het bijbehorende literatuurexamen slaagden.

[3] In augustus 1968 vielen Russische legers Tsjechoslowakije binnen om het communistische regime te herstellen na de vrije periode van de Praagse lente.

[4] President van Tsjechoslowakije in 1975-1989.

Share this

ToldUntold #3 Zoeken naar een partijlid

Tussen 1948 en 1989 werden anderhalf miljoen Tsjechoslowaken lid van de Communistische Partij. Uit overtuiging, onder druk of vanwege opportunistische motieven. Documentairemaker Brit Jensen doet in deze audiodocumentaire een steeds wanhopigere poging een partijlid te vinden.

Audio en interviews: Brit Jensen
Eindredactie: Dan Moravic
Muziek en mix: Filip Jak
Productie: Cesky Rozhlas
Uitzending: Cesky Rozhlas Radio.

Share this

ToldUntold #6 Hij had de waarheid moeten zeggen

Wanneer een klasgenoot van M. zelfmoord pleegt wordt hij urenlang door de politie ondervraagd. Hij weet niks, maar de vragen blijven maar komen. ‘Hij had de waarheid moeten vertellen’ is een gevoelig audioverhaal over zelfbehoud en onbedoelde consequenties. M. vertelde over de gebeurtenissen voor het eerst van zijn leven aan documentairemaakster Brit Jensen.

Audio en interview: Brit Jensen
Mix, sound, music: Filip Jaks
Productie: Cesky Rozhlas
Uitgezonden door Cesky Rozhlas Radio.

Share this

ToldUntold #4 The Hangmen

De bekende Slowaakse regisseur en theaterschrijver Dodo Gombar schreef de monoloog The Hangmen, gebaseerd op het waargebeurd verhaal van een dienstplichtige veearts, die in het leger aangezien werd voor echte arts en zonder pardon aan het werk gezet werd. Het is een grappig, maar ook melancholisch verhaal en wordt hier gespeeld door de Nederlands-Tsjechische acteur Jacob Erftemeijer.

Monoloog: Dodo Gombar
Acteur: Jacob Erftemeijer
Camera: Tijl Akkermans, Noor Hulskamp
Montage: Emmie Kollau
Opgenomen tijdens Jeden Svet/One World Film Festival in Praag in maart 2016.
Vertaling: Lisa Kostkova/Brit Jensen

Share this

ToldUntold #7 The Observed

Mevrouw B. werkte bij de sterrenwacht, net als haar man Joska. Ze weet dat ze bespioneerd werd door collega’s, maar zelfs 30 jaar later durft ze de namen van degenen die haar verraadden bij de geheime politie niet hardop uit te spreken. Marieke Hollander (o.a. NTR) maakte de animatie ‘The Observed’ op basis van fragmenten uit het interview dat Brit Jensen had met Mevrouw B.

Animatie: Marieke Hollander
Interview en research: Brit Jensen
Concept: Emmie Kollau
Verhaallijn: Emmie Kollau and Marieke Hollander
Productie: Mira Zeehandelaar
Sounddesign: Robin Schlosser (Studio de Keuken)
Muziek: Bram Kniest

Share this

ToldUntold #1 The Great Communicator

Meneer B was de beste propagandaschrijver van communistische leuzen ooit, maar hij geloofde geen woord van wat hij schreef. The Great Communicator is een animatie van Ineke Goes gebaseerd op een waargebeurd verhaal opgetekend door Brit Jensen.

Animation: Ineke Goes
Interview and research: Brit Jensen
Concept: Emmie Kollau
Storyline: Ineke Goes
Production: Mira Zeehandelaar
Sounddesign: Robin Schlosser (Studio de Keuken)
Music: Bram Kniest

Share this

ToldUntold #5 The Reference Man

Op doktersadvies kreeg meneer P. een andere functie in de fabriek. Voortaan was het zijn taak om ‘posudky’ te schrijven over zijn eigen collega’s; rapporten over wat de communistische partij beschouwt als ‘goed’ en ‘slecht’ gedrag. Drie decennia later vindt hij het nog steeds moeilijk om over die periode in zijn leven te praten en daarom vertelde hij zijn verhaal anoniem. Anne van Wieren (o.a. NRC Handelsblad) maakte deze prachtige animatie.

Animatie: Anne van Wieren
Interview and research: Brit Jensen
Concept and storyline: Emmie Kollau and Anne van Wieren
Production: Mira Zeehandelaar
Sounddesign: Anne van Wieren and Robin Schlosser (Studio de Keuken)
Aftiteling muziek: Bram Kniest

Share this