Wat Ewa weet

Twee generaties, één verhaal

Mirka Chojecki-Nuckowska (60) vluchtte in 1987 met drie jonge kinderen van Polen naar Nederland. Haar jongste dochter Ewa weet liever niet waarom.

9 minuten

Ewa Chojecka (31) ontdekte dat ze een vluchteling was toen er een cameraploeg langskwam in het huis waar ze opgroeide, in Utrecht. Ewa was negen jaar, en de Nederlandse televisie maakte een documentaire over haar moeder. Tegen de mevrouw van de televisie hoorde ze haar moeder vertellen dat haar vader in Polen in de gevangenis had gezeten. “Papa heeft toch niks slechts gedaan?”, vroeg haar oudere zusje naderhand. “Nee, papa heeft juist iets goeds gedaan, maar andere mensen snapten dan niet”, antwoordde hun moeder. Daarmee was de kous wel af.

Ewa Chojecki en Mirka Chojecki-Nuckowska (foto Noor Hulskamp en Jelmer Hoogzaad)
Ewa Chojecki en Mirka Chojecki-Nuckowska (foto Noor Hulskamp en Jelmer Hoogzaad)

Ewa is nu bijna even oud als haar moeder, toen die naar Nederland kwam. Ze werkt als online projectcoördinator bij Disney Benelux, zingt in een vocal group waarmee ze graag optreedt, en noemt zichzelf ‘heel erg Nederlands’. Van haar vroege jeugd in Polen kan ze zich niks herinneren, ze was drie toen ze vertrokken. “Ik weet eigenlijk niet eens wat de exacte reden was”, zegt ze op de bank in haar ouderlijk huis. “Nou ja, er was natuurlijk communisme.” Een stralende glimlach bij wijze van verontschuldiging: “Ik ben heel slecht in geschiedenis, hoor. Mijn vader had in ieder geval in de gevangenis gezeten. En het was heel moeilijk om aan eten te komen. Daar had je bonnen voor nodig, toch?” Ze werpt een snelle blik op haar moeder, die in de deuropening naar de tuin staat te roken. Haar moeder knikt, half afwezig. “We zijn op een soort vakantie gegaan, en nooit meer teruggekomen”, zegt Ewa.

Ewa’s moeder vertelde haar versie van het verhaal tijdens een eerdere afspraak, alleen.

 

WAT EWA NIET WEET

Warschau, 1979. Ik studeer Poolse taal en letterkunde en culturele antropologie. Ik heb een slaapbank met een verborgen opbergruimte, tjokvol boeken, flyers, brochures. Allemaal zijn ze verboden: boeken over burgerrechten, brochures over wat te doen als je wordt opgepakt. Ze zijn gedrukt door NOWA, de ondergrondse uitgeverij van Miroslaw Chojecki. Miroslaw is één van de beroemdste dissidenten van Polen, al tientallen keren opgepakt, en mede-oprichter van KOR, het Comité ter Verdediging van Arbeiders.

Zelf ben ik geen activist – laat staan een held. De mensen van KOR en NOWA zijn dat wel. Zij doen belangrijk werk om Polen te veranderen. Ik begeef me enkel in dezelfde kringen. Op één van de studentenfeestjes ben ik verliefd geworden op Slawomir Chojecki, de broer van Miroslaw. Slawomir helpt zijn broer onder andere door papier en inkt te smokkelen, en verboden brochures te verspreiden.

In 1980 trouwen we, om een woning te kunnen krijgen. De regels bepalen de loop van je leven: zonder dat trouwpapiertje kun je geen appartement aanvragen. Slawomir werkt nu bij de net opgerichte vakbond Solidarność, die is voortgekomen uit de arbeidersstakingscomité’s en de KOR. Miljoenen mensen worden lid van Solidarność. En belangrijker: er wordt naar hen geluisterd. De regering komt zelfs tegemoet aan hun eisen. Iedereen is optimistisch, euforisch. Ineens is er een toekomst. Precies in die tijd krijgen we onze eerste dochter, Ola.

Ola is net vier maanden, als er op 14 december 1981 ‘s ochtends hard op de deur wordt geklopt. Mijn schoonvader stormt binnen. ‘Het is OORLOG!’, schreeuwt hij. Die nacht zijn er al duizenden mensen opgepakt – ‘geïnterneerd’, noemen ze dat – en mijn schoonvader is bang dat ze Slawomir ook zullen komen halen. De regering heeft de staat van beleg afgekondigd. Vakbond Solidarność wordt verboden, de hervormingen worden teruggedraaid. Gelukkig zit mijn schoonbroer toevallig al in Frankrijk, dus die is veilig. Maar mijn man zit gewoon thuis. We raken in paniek, wat moeten we doen? Mijn man werkt immers voor Solidarność, bovendien is hij de ‘broer van’. Miroslaw is beroemd, als symbool van het verzet.

Die avond komt hij niet thuis. Ik weet genoeg – zelfs al willen ze me op het politiebureau niets vertellen.

De tanks rijden door de straten. Slawomir gaat de schade opnemen bij het vakbondskantoor. Die avond komt hij niet thuis. Ik weet genoeg – zelfs al willen ze me op het politiebureau niets vertellen. Ik maak me zorgen om mijn man – als hij maar niet naar Rusland wordt gebracht! – maar het gekke is dat dit óók een heel mooie periode is. Als familie van een politiek gevangene, krijg ik hulp uit alle hoeken. Iedere dag zit ons kleine tweekamerwoninkje vol met vrienden, familie, zelfs mensen die ik niet ken. Wanneer Ola een ernstige longontsteking krijgt, staat er prompt een kinderarts op de stoep. Iedere dag zoekt ze ons belangeloos op om te zien hoe het met het kind is. Er komen zelfs arbeiders van de fabrieken langs om geld te brengen.

Na twee weken mag ik Slawomir eindelijk in de gevangenis bezoeken. Daar krijg ik te horen dat de autoriteiten hem en andere verzetsmensen hebben voorgesteld te emigreren. Dat maakt me razend. Niemand heeft een eigen paspoort thuis. Je kan hem hoogstens per reis aanvragen – maar dat geldt meestal niet voor mensen die op de zwarte lijst staan, zoals dissidenten of verdachten. En nú wordt ons ineens aangeboden te vertrekken! Dat is gewoon chantage! ‘Absoluut niet’, zeg ik tegen mijn man. ‘Natuurlijk niet, dat heb ik ze ook gezegd’, antwoordt hij. Polen is óns land. Ons krijgen ze niet weg.

Na vier maanden staat hij ineens weer voor m’n neus, zonder aankondiging vrijgelaten. Hij probeert zijn activiteiten op te pakken, maar Solidarność bestaat alleen nog ondergronds. Vanuit Parijs stuurt Miroslaw ons nog wel flyers en boeken om te verspreiden, maar eigenlijk is er van het georganiseerde verzet weinig over. Veel mensen zijn gevlucht, of zitten vast.

Mirka Chojecki-Nuckowska (foto Noor Hulskamp en Jelmer Hoogzaad)
Mirka Chojecki-Nuckowska (foto Noor Hulskamp en Jelmer Hoogzaad)

En dan raak ik opnieuw zwanger. Ewa en Piotr, een tweeling nota bene. Die ene baby tijdens de staat van beleg was al moeilijk, maar nu, met twee baby’s er bij, hebben we helemaal niks. We wonen op de achtste etage. Er zijn twee liften, vaak allebei kapot. ‘s Ochtends ga ik met de kinderwagen en drie kinderen al die trappen af om vanaf acht uur in de rij te staan om iets te kunnen kopen. Om twaalf uur ‘s middags komt de buurvrouw me aflossen. Ik ben gesloopt. Alleen al het ‘organiseren’ – zo noem je dat – van de boodschappen kost me zo veel tijd en energie. Onze ouders helpen enorm, dat is geweldig, echt. Maar het is niet genoeg. Eigenlijk ben ik een beetje doodgegaan vanaf het moment dat de tweeling is geboren.

De schaarste is niet het enige. Het is alsof zich een net om ons sluit. We krijgen onaangekondigde ‘bezoekjes’ van een buurman die politieagent is, en ineens wijzen ze ons een telefoon toe. Waarom aan ons? Bijna niemand heeft een telefoon. Waarschijnlijk hopen ze zo gesprekken met Miroslaw in Parijs te kunnen afluisteren. Mijn man kan bovendien geen werk meer vinden. Met zijn achternaam is hij nergens welkom.

Mijn man begint voorzichtig over emigratie, maar ik peins er niet over. Uitgesloten. De band met mijn land, familie en vrienden is té sterk. Ik kan me een leven ergens anders dan in Polen niet voorstellen.

Maar dan wordt in 1984 priester Jerzy Popieluszko vermoord door de geheime dienst. Popieluszko was een groot man, hij heeft zo veel betekend voor Solidarność. Ik vond hem geweldig – en ik ben niet eens katholiek. Twee jaar later gebeurt de ramp in Tsjernobyl in Oekraïne. De Poolse staatstelevisie vertelt ons dat er niks aan de hand is, maar op de West-Europese radio – die is verboden, maar we kunnen hem wel ontvangen - horen we juist dat de straling heel gevaarlijk is.

Het is door en door slecht wat er in mijn land gebeurt, deze twee gebeurtenissen doen me dat inzien. Het gaat mij om mijn kinderen. Ik wil niet dat ze opgroeien in een land van leugens, angst en achterdocht. Ik wil dat het eerlijke, rechtvaardige mensen worden, maar juist dat soort mensen kan het hoofd in Polen niet boven water houden.

Zeven maanden lang huil ik, en almaar stel ik ons vertrek uit.

We besluiten dat Slawomir naar West-Europa gaat om geld te verdienen, ik zal hem later nareizen om ‘op bezoek te komen’ met de kinderen. Diep van binnen weet ik heus dat het meer zal zijn dan ‘op bezoek komen’, maar ik lieg tegen mezelf omdat de waarheid ondraaglijk is. Zeven maanden lang huil ik, en almaar stel ik ons vertrek uit. Voorgoed moet ik afscheid nemen van mijn ouders, en hen hun kleinkinderen afnemen. Zo’n beslissing kan ik toch niet nemen? Mijn lieve, lieve ouders.

Mijn vader is overtuigd communist. De scheidslijn van Polen gaat dwars door onze familie heen: mijn schoonouders beroemde anti-communisten, mijn eigen familie communist. Toch hebben ze respect voor elkaar. Beide families hebben het beste voor met Polen, aan weerszijden van de barricaden. Het vaderland verraad je niet, vindt mijn vader. En nu sta ik op het punt juist dát te doen. Zijn dochter, op de vlucht. Toch zijn er geen verwijten, mijn ouders doen er alles aan om het zo makkelijk mogelijk voor me te maken. Maar het is een drama.

Stiekem hoop ik dat Ola, Piotr, Ewa en ik geen uitreispaspoorten krijgen toegewezen. Maar het gaat opvallend makkelijk. Ze zijn ons in Polen liever kwijt dan rijk. We vertrekken om zes uur ‘s ochtends vanaf het vliegveld, een grote groep vrienden en familie is gekomen. Stijf van spanning, angst en verdriet neem ik afscheid met de gedachte dat ik ze nooit meer zal zien.

Op Schiphol wacht ons óók een groepje mensen. Nederlandse vrienden die mijn man hebben geholpen, sommige ken ik nog van reizen in de jaren zeventig. Ze hebben ballonnen, taartjes en knuffels voor de kinderen. Eigenlijk is het zó lief, maar het gaat allemaal langs me heen. We gaan naar het huis van één van die Nederlanders - ik ken ze niet eens - en zetten Ewa, Piotr en Ola bij de andere kinderen. Opeens hoor ik Ewa een Nederlands woord zeggen, in het eerste uur dat we er zijn! Zelf weet ik nauwelijks waar ik ben, wie ik ben, ik wil alleen maar doodgaan. Maar zij zijn al begonnen met het nieuwe leven.

Dat alles weet Ewa niet. Aan haar heeft Mirka dit verhaal nooit verteld. Kinderen moet je beschermen voor het verleden, vonden Ewa’s ouders. En Ewa vraagt er niet naar, op haar beurt bang haar moeder emotioneel te belasten. Ewa zegt het aarzelend, ze kijkt haar moeder niet aan: “Eerlijk gezegd vind ik het misschien ook wel prettig zo. Ik heb een heel fijn leven hier, en ik ben ze dankbaar dat ze naar Nederland zijn gekomen. Ik zou de feiten best willen horen, maar ik weet dat onvermijdelijk ook alle emoties meekomen. Dan hoor ik het verhaal liever helemaal niet. In ieder geval nu nog niet. Ik vind het nog te moeilijk.” Ze lacht, want dat maakt haar woorden lichter.

WAT EWA WEL WEET

Ook in Nederland was er angst. Armoede, werkloosheid, en bureaucratie slaan Mirka lam. Ze beschrijft het met nadruk op ieder woord: “Hoe. Moet. Het. Verder.” Het begint al bij aankomst, als Mirka ontdekt dat Slawomirs asielverzoek is afgewezen. Twee jaar en een hoop ingewikkelde procedures later, krijgen ze alsnog een verblijfsvergunning. Mirka gaat aan de slag bij een kinderdagverblijf, haar man bij Douwe Egberts. Maar na drie maanden volgt een nieuwe tegenslag: ze mogen niet werken. Ze moeten hun salaris terugbetalen, en verplicht een uitkering ontvangen. Mirka is de wanhoop nabij. “Wat waren dit voor onlogische regels? Waar was ik terecht gekomen?” Ze spannen een rechtszaak aan, die dient tot bij de Hoge Raad. Ze krijgen gelijk, en de regels worden veranderd. Maar Mirka kan lange tijd geen nieuwe baan vinden. De taal is een barrière, en omdat ze als Poolse niet tot de ‘erkende minderheden’ behoort, werd ze niet ‘zoals andere buitenlanders’ door het arbeidsbureau begeleid naar een baan.

“Mijn moeder is geworden wie ze is, door de dingen die ze heeft meegemaakt. Ik kan haar daardoor niet altijd begrijpen”

Als Ewa twaalf jaar is, scheiden haar ouders. Ewa’s vader gaat terug naar Polen, tevergeefs op zoek naar werk om de kinderen te onderhouden. Haar moeder probeert in Nederland, zonder alimentatie, de eindjes aan elkaar te knopen door als tolk en vertaler. De kinderen groeien op, hun moeder doet haar best niet in te storten. Ewa: “Je merkt het echt wel als je moeder niet goed in haar vel zit. Het heeft best lang geduurd. Ik denk tot mijn 20e, en daarna op en af. Pas sinds vijf jaar gaat het echt beter.” Ze lacht verontschuldigend naar haar moeder. Mirka knikt.

Ewa Chojecki en Mirka Chojecki-Nuckowska (foto Noor Hulskamp en Jelmer Hoogzaad)

“Mijn moeder is geworden wie ze is, door de dingen die ze heeft meegemaakt. Ik kan haar daardoor niet altijd begrijpen”, zegt Ewa. “Bijvoorbeeld dat ik altijd een voorraad moet hebben?”, vraag haar moeder. Ewa grinnikt. “Onder andere. Maar ik vind ook dat je nogal negatief bent. We hebben daar vaak ruzie over gemaakt. Ik wil graag het positieve benadrukken, jij ziet alleen het negatieve.” Mirka blaast rook de tuin in. “Ik geef je gelijk, helaas. Wij Polen zijn zo. Wij waren zó gewend aan dat dubbele leven: we deden wat gedaan moest worden, maar van binnen zeiden we tegen alles ‘nee, nee, nee’.” Ze denkt even na. “Misschien wordt dat bij mij nog versterkt door mijn persoonlijke ervaringen. Ik had nu eenmaal een moeilijk leven.” Ewa: “Dat mag ook best! Maar misschien kun je proberen wat positiever te zijn, want het gaat nu heel goed met je. Je woont in een mooi land, je hebt een vriend en werk. Ik vind het moeilijk met die negativiteit om te gaan, dus neem ik soms afstand.”

Haar moeder dooft haar sigaret. “Zie je”, zegt ze bijna triomfantelijk. “Ik heb ze te vrij opgevoed.” Met een lachje: “Veel te veel vrijheid om hun eigen keuzes te maken.”

Share this