De kans dat zijn jongensdroom uitkomt heeft hij verspeeld. Premier van Hongarije wilde hij worden, maar dat zit er waarschijnlijk niet meer in. Burgemeester Robert Molnár (46) constateert het met een geforceerde glimlach in zijn werkkamer in het gemeentehuis van Kubèkháza, een klein plaatsje aan de uitgestrekte grens met Servië en Roemenië. Buiten is het rustig, de caissière in de dorpssupermarkt staart naar haar gelakte nagels en een oude man veegt de stoep. Ook in de kleine vluchtelingenopvang die Robert onlangs liet bouwen is het verlaten. De enige verstoring van de ogenschijnlijke rust zijn de kolonnes legerwagens op de nabijgelegen snelweg.
Robert is net terug van Engelse les. Een aantal keer eerder begon hij er al aan, maar sinds er de afgelopen maanden tientallen internationale cameraploegen langskwamen om hem te interviewen, is hij echt gemotiveerd. Hij hangt zijn sportieve jas over een stoel en gaat zitten achter het bureau dat vol staat met prullaria: een stapeltje zakdoeken, foto’s van zijn drie kinderen en een trompet. Het muziekinstrument staat er niet zomaar. Het herinnert hem er aan dat hij kabaal moet maken als hij onrecht om zich heen ziet.
Tussen de stapels papieren ligt de Franse krant Liberation opengeslagen bij een paginagroot artikel over hemzelf. Op de foto bij het artikel staat de burgemeester boos met armen over elkaar voor een glanzend nieuw hek, boven de tekst prijkt de kop: ‘In Hongarije gaat Robert Molnár de strijd aan met het prikkeldraad’.
Bondskanselier Angela Merkel noemt hem 'een groot man'. Op conferenties en vieringen heet hij de 'held van de vrede'. Deze lof valt niet Robert Molnár ten deel, maar Árpád Bella, een landgenoot van Robert, 69 jaar oud. Qua leeftijd had hij Roberts vader kunnen zijn. Wat ze gemeen hebben: ook Árpád ontleent zijn roem aan de grens. In zijn geval de oude grens, het IJzeren Gordijn.
Hij heeft er nooit om gevraagd, die journalisten uit Australië, de filmploegen uit de VS en zelfs uit Japan. Soms blijven ze een heel weekend, verbouwen zijn huis net zo lang tot het licht goed in de lens valt. Eigenlijk houdt hij er niet van, hoe ze hem vragen voor de camera heen en weer te lopen, of 'alleen maar even koffie in te schenken'. Toch geeft hij hen wat ze vragen, het voelt als zijn plicht. Onvermoeibaar gaat hij op het zoveelste verzoek in, want het verhaal laat ook hém niet los, zelfs niet na 26 jaar. Hij had het goed kunnen gebruiken om de Hongaarse politiek mee in te gaan, maar zo zit hij niet in elkaar.
Árpád Bella is een kalme man, altijd geweest. Een half leven lang leek hij mee te dobberen op de stroom van de geschiedenis, totdat hij er onderdeel van werd. Hij was grenswachter, precies op de plek waar voor het eerst het IJzeren Gordijn bezweek en een voorhoede, een eerste horde van honderden DDR-burgers, naar het vrije Westen ‘uitbrak’.
Echt gepraat over het communistisch verleden wordt er in veel Oost-Europese landen nog steeds niet. Helden zijn vereerd, musea en monumenten opgericht, maar er zijn nog steeds veel taboes. Zo ook in Tsjechië, waar nauwelijks gesproken wordt over het dagelijks leven tijdens het communistische regime. Het Iron Curtain Project ging in samenwerking met het Tsjechische radiostation Český Rozhlas en documentairemaker Brit Jensen op zoek naar verhalen die mensen nooit eerder durfden te vertellen.
Na oproepen op de radio en sociale media stuurden tientallen mensen (soms anoniem) hun verhaal in. Indrukwekkende verhalen vol boosheid, onverwerkt verdriet, schaamte, maar ook humor. In samenwerking met radiomakers, animatoren en theatermakers verwerkten wij hun brieven tot prachtige animaties, een toneelstuk en tekst. Lees, bekijk en beluister ze hier.
Hoe vind je verhalen die mensen weggestopt hebben in een doos om die nooit meer open te doen? En waarom zou je juist die verhalen publiek willen maken? Om met die laatste vraag te beginnen: het is moeilijk een samenleving te wortelen in een bodem vol onverwerkt verleden. Leren van het verleden kan alleen - het is een open deur - als dat verleden gekend wordt en doorgegeven aan latere generaties.
In Nederland kwam de verwerking van de Tweede Wereldoorlog pas in de jaren zestig op gang. Voor de getuigenissen van Nederlanders die meewerkten met de Duitsers; de verhalen van NSB-ers; de debatten over hoe het kan dat zoveel Joden weggevoerd zijn, is pas de laatste jaren plek ingeruimd in de collectieve geschiedschrijving. Een indeling in zwart en wit is makkelijk te maken, maar juist dat grijze gebied is belangrijk. Wat als mensen niet goed én niet slecht zijn?
In veel Oost-Europese landen is dit grijze gebied nog onontgonnen. Niet verwonderlijk, want het verleden is nog pas zo kort achter de rug. Jazeker, de helden van de revolutie worden vereerd (en soms al weer verguisd), de daders uit het communistische systeem zijn gestraft of ontkomen. Wat deden gewone mensen? Ze werden gedwongen om lid te worden van de communistische partij, om mee te werken met de geheime dienst, soms verraadden ze zelfs hun eigen buren. Uit opportunisme, lijfsbehoud of idealisme. Begrijpelijk? Goed te praten? Misschien... Maar hoe dan ook vallen daden alleen te begrijpen wanneer je je echt probeert in te leven in de ander. En wanneer er mensen bereid zijn hun verhaal te vertellen, mensen die zo dapper zijn om ook hun minder heldhaftige kanten te delen.
In samenwerking met de Deense documentairemaker Brit Jensen, die al jaren in Tsjechië woont en werkt, gingen we op zoek naar verhalen die mensen nooit eerder durfden te vertellen. En dat viel -het zal u niet verbazen- niet mee. Dagelijkse oproepen op de radio leverden aanvankelijk weinig op. Onze vraag naar onvertelde verhalen bleek te moeilijk, te pijnlijk misschien. Toch hebben we een gevoelige snaar geraakt. Nadat een aantal discussieprogramma’s aandacht aan de thematiek besteedden en Brit Jensen voorzichtige gesprekken voerde met tientallen mensen begonnen de verhalen, brieven en telefoontjes binnen te druppelen. 'Praten lucht op', verzuchtte een van de geïnterviewden.
Op deze pagina presenteren wij de resultaten van ons onderzoek, in het najaar zullen er nieuwe verhalen bij komen. Het landelijke Tsjechische radiostation Český Rozhlas zal een deel ook uitzenden.
Simpele voorwerpen als een paar schoenen, een vijzel of een vergeelde foto kunnen grote waarde krijgen, als je voor lange tijd of misschien zelfs wel voor altijd uit je eigen land vertrekt.
In de jaren ’50, ’60, ’70 en ’80 vluchtten honderdduizenden Oost-Europeanen om politieke redenen naar de andere kant van het IJzeren Gordijn. Met het neerhalen van de muur werd een nieuw tijdperk ingeluid: welvaart werd beloofd, en democratie. Tegenwoordig verlaten veel Oost-Europeanen niet meer als politieke vluchteling, maar als arbeidsmigrant hun land. Veel is veranderd, maar de motieven zijn vaak gelijk gebleven: het vooruitzicht op een beter leven.
De voorwerpen en verhalen waren eerder onderdeel van de pop-up tentoonstelling Exit/Entry, die onder andere te zien was in juni 2015 in Amsterdam.
In de periode na de val en bloedige executie van de Roemeense dictator Ceaușescu op eerste kerstdag in 1989, vluchtten honderdduizenden Roemenen naar West-Europa. Actrice en performer Ioana Tudor (35) was een van hen. Ze was toen negen jaar oud en ze vond het aanvankelijk nog een groot avontuur. Dat veranderde toen ze van de ene naar de andere plek gesleept bleef worden. Ze vond troost op schommels in speeltuinen. Vijfentwintig jaar later is ze het verleden nog verre van vergeten. Dit is het verhaal van Ioana Tudor en haar vader.
Ewa Chojecka (31) ontdekte dat ze een vluchteling was toen er een cameraploeg langskwam in het huis waar ze opgroeide, in Utrecht. Ewa was negen jaar, en de Nederlandse televisie maakte een documentaire over haar moeder. Tegen de mevrouw van de televisie hoorde ze haar moeder vertellen dat haar vader in Polen in de gevangenis had gezeten. “Papa heeft toch niks slechts gedaan?”, vroeg haar oudere zusje naderhand. “Nee, papa heeft juist iets goeds gedaan, maar andere mensen snapten dan niet”, antwoordde hun moeder. Daarmee was de kous wel af.
Ewa Chojecki en Mirka Chojecki-Nuckowska (foto Noor Hulskamp en Jelmer Hoogzaad)
Ewa is nu bijna even oud als haar moeder, toen die naar Nederland kwam. Ze werkt als online projectcoördinator bij Disney Benelux, zingt in een vocal group waarmee ze graag optreedt, en noemt zichzelf ‘heel erg Nederlands’. Van haar vroege jeugd in Polen kan ze zich niks herinneren, ze was drie toen ze vertrokken. “Ik weet eigenlijk niet eens wat de exacte reden was”, zegt ze op de bank in haar ouderlijk huis. “Nou ja, er was natuurlijk communisme.” Een stralende glimlach bij wijze van verontschuldiging: “Ik ben heel slecht in geschiedenis, hoor. Mijn vader had in ieder geval in de gevangenis gezeten. En het was heel moeilijk om aan eten te komen. Daar had je bonnen voor nodig, toch?” Ze werpt een snelle blik op haar moeder, die in de deuropening naar de tuin staat te roken. Haar moeder knikt, half afwezig. “We zijn op een soort vakantie gegaan, en nooit meer teruggekomen”, zegt Ewa.
Ewa’s moeder vertelde haar versie van het verhaal tijdens een eerdere afspraak, alleen.
WAT EWA NIET WEET
Warschau, 1979. Ik studeer Poolse taal en letterkunde en culturele antropologie. Ik heb een slaapbank met een verborgen opbergruimte, tjokvol boeken, flyers, brochures. Allemaal zijn ze verboden: boeken over burgerrechten, brochures over wat te doen als je wordt opgepakt. Ze zijn gedrukt door NOWA, de ondergrondse uitgeverij van Miroslaw Chojecki. Miroslaw is één van de beroemdste dissidenten van Polen, al tientallen keren opgepakt, en mede-oprichter van KOR, het Comité ter Verdediging van Arbeiders.
Zelf ben ik geen activist – laat staan een held. De mensen van KOR en NOWA zijn dat wel. Zij doen belangrijk werk om Polen te veranderen. Ik begeef me enkel in dezelfde kringen. Op één van de studentenfeestjes ben ik verliefd geworden op Slawomir Chojecki, de broer van Miroslaw. Slawomir helpt zijn broer onder andere door papier en inkt te smokkelen, en verboden brochures te verspreiden.
In 1980 trouwen we, om een woning te kunnen krijgen. De regels bepalen de loop van je leven: zonder dat trouwpapiertje kun je geen appartement aanvragen. Slawomir werkt nu bij de net opgerichte vakbond Solidarność, die is voortgekomen uit de arbeidersstakingscomité’s en de KOR. Miljoenen mensen worden lid van Solidarność. En belangrijker: er wordt naar hen geluisterd. De regering komt zelfs tegemoet aan hun eisen. Iedereen is optimistisch, euforisch. Ineens is er een toekomst. Precies in die tijd krijgen we onze eerste dochter, Ola.
Ola is net vier maanden, als er op 14 december 1981 ‘s ochtends hard op de deur wordt geklopt. Mijn schoonvader stormt binnen. ‘Het is OORLOG!’, schreeuwt hij. Die nacht zijn er al duizenden mensen opgepakt – ‘geïnterneerd’, noemen ze dat – en mijn schoonvader is bang dat ze Slawomir ook zullen komen halen. De regering heeft de staat van beleg afgekondigd. Vakbond Solidarność wordt verboden, de hervormingen worden teruggedraaid. Gelukkig zit mijn schoonbroer toevallig al in Frankrijk, dus die is veilig. Maar mijn man zit gewoon thuis. We raken in paniek, wat moeten we doen? Mijn man werkt immers voor Solidarność, bovendien is hij de ‘broer van’. Miroslaw is beroemd, als symbool van het verzet.
Die avond komt hij niet thuis. Ik weet genoeg – zelfs al willen ze me op het politiebureau niets vertellen.
De tanks rijden door de straten. Slawomir gaat de schade opnemen bij het vakbondskantoor. Die avond komt hij niet thuis. Ik weet genoeg – zelfs al willen ze me op het politiebureau niets vertellen. Ik maak me zorgen om mijn man – als hij maar niet naar Rusland wordt gebracht! – maar het gekke is dat dit óók een heel mooie periode is. Als familie van een politiek gevangene, krijg ik hulp uit alle hoeken. Iedere dag zit ons kleine tweekamerwoninkje vol met vrienden, familie, zelfs mensen die ik niet ken. Wanneer Ola een ernstige longontsteking krijgt, staat er prompt een kinderarts op de stoep. Iedere dag zoekt ze ons belangeloos op om te zien hoe het met het kind is. Er komen zelfs arbeiders van de fabrieken langs om geld te brengen.
Na twee weken mag ik Slawomir eindelijk in de gevangenis bezoeken. Daar krijg ik te horen dat de autoriteiten hem en andere verzetsmensen hebben voorgesteld te emigreren. Dat maakt me razend. Niemand heeft een eigen paspoort thuis. Je kan hem hoogstens per reis aanvragen – maar dat geldt meestal niet voor mensen die op de zwarte lijst staan, zoals dissidenten of verdachten. En nú wordt ons ineens aangeboden te vertrekken! Dat is gewoon chantage! ‘Absoluut niet’, zeg ik tegen mijn man. ‘Natuurlijk niet, dat heb ik ze ook gezegd’, antwoordt hij. Polen is óns land. Ons krijgen ze niet weg.
Na vier maanden staat hij ineens weer voor m’n neus, zonder aankondiging vrijgelaten. Hij probeert zijn activiteiten op te pakken, maar Solidarność bestaat alleen nog ondergronds. Vanuit Parijs stuurt Miroslaw ons nog wel flyers en boeken om te verspreiden, maar eigenlijk is er van het georganiseerde verzet weinig over. Veel mensen zijn gevlucht, of zitten vast.
Mirka Chojecki-Nuckowska (foto Noor Hulskamp en Jelmer Hoogzaad)
En dan raak ik opnieuw zwanger. Ewa en Piotr, een tweeling nota bene. Die ene baby tijdens de staat van beleg was al moeilijk, maar nu, met twee baby’s er bij, hebben we helemaal niks. We wonen op de achtste etage. Er zijn twee liften, vaak allebei kapot. ‘s Ochtends ga ik met de kinderwagen en drie kinderen al die trappen af om vanaf acht uur in de rij te staan om iets te kunnen kopen. Om twaalf uur ‘s middags komt de buurvrouw me aflossen. Ik ben gesloopt. Alleen al het ‘organiseren’ – zo noem je dat – van de boodschappen kost me zo veel tijd en energie. Onze ouders helpen enorm, dat is geweldig, echt. Maar het is niet genoeg. Eigenlijk ben ik een beetje doodgegaan vanaf het moment dat de tweeling is geboren.
De schaarste is niet het enige. Het is alsof zich een net om ons sluit. We krijgen onaangekondigde ‘bezoekjes’ van een buurman die politieagent is, en ineens wijzen ze ons een telefoon toe. Waarom aan ons? Bijna niemand heeft een telefoon. Waarschijnlijk hopen ze zo gesprekken met Miroslaw in Parijs te kunnen afluisteren. Mijn man kan bovendien geen werk meer vinden. Met zijn achternaam is hij nergens welkom.
Mijn man begint voorzichtig over emigratie, maar ik peins er niet over. Uitgesloten. De band met mijn land, familie en vrienden is té sterk. Ik kan me een leven ergens anders dan in Polen niet voorstellen.
Maar dan wordt in 1984 priester Jerzy Popieluszko vermoord door de geheime dienst. Popieluszko was een groot man, hij heeft zo veel betekend voor Solidarność. Ik vond hem geweldig – en ik ben niet eens katholiek. Twee jaar later gebeurt de ramp in Tsjernobyl in Oekraïne. De Poolse staatstelevisie vertelt ons dat er niks aan de hand is, maar op de West-Europese radio – die is verboden, maar we kunnen hem wel ontvangen - horen we juist dat de straling heel gevaarlijk is.
Het is door en door slecht wat er in mijn land gebeurt, deze twee gebeurtenissen doen me dat inzien. Het gaat mij om mijn kinderen. Ik wil niet dat ze opgroeien in een land van leugens, angst en achterdocht. Ik wil dat het eerlijke, rechtvaardige mensen worden, maar juist dat soort mensen kan het hoofd in Polen niet boven water houden.
Zeven maanden lang huil ik, en almaar stel ik ons vertrek uit.
We besluiten dat Slawomir naar West-Europa gaat om geld te verdienen, ik zal hem later nareizen om ‘op bezoek te komen’ met de kinderen. Diep van binnen weet ik heus dat het meer zal zijn dan ‘op bezoek komen’, maar ik lieg tegen mezelf omdat de waarheid ondraaglijk is. Zeven maanden lang huil ik, en almaar stel ik ons vertrek uit. Voorgoed moet ik afscheid nemen van mijn ouders, en hen hun kleinkinderen afnemen. Zo’n beslissing kan ik toch niet nemen? Mijn lieve, lieve ouders.
Mijn vader is overtuigd communist. De scheidslijn van Polen gaat dwars door onze familie heen: mijn schoonouders beroemde anti-communisten, mijn eigen familie communist. Toch hebben ze respect voor elkaar. Beide families hebben het beste voor met Polen, aan weerszijden van de barricaden. Het vaderland verraad je niet, vindt mijn vader. En nu sta ik op het punt juist dát te doen. Zijn dochter, op de vlucht. Toch zijn er geen verwijten, mijn ouders doen er alles aan om het zo makkelijk mogelijk voor me te maken. Maar het is een drama.
Stiekem hoop ik dat Ola, Piotr, Ewa en ik geen uitreispaspoorten krijgen toegewezen. Maar het gaat opvallend makkelijk. Ze zijn ons in Polen liever kwijt dan rijk. We vertrekken om zes uur ‘s ochtends vanaf het vliegveld, een grote groep vrienden en familie is gekomen. Stijf van spanning, angst en verdriet neem ik afscheid met de gedachte dat ik ze nooit meer zal zien.
Op Schiphol wacht ons óók een groepje mensen. Nederlandse vrienden die mijn man hebben geholpen, sommige ken ik nog van reizen in de jaren zeventig. Ze hebben ballonnen, taartjes en knuffels voor de kinderen. Eigenlijk is het zó lief, maar het gaat allemaal langs me heen. We gaan naar het huis van één van die Nederlanders - ik ken ze niet eens - en zetten Ewa, Piotr en Ola bij de andere kinderen. Opeens hoor ik Ewa een Nederlands woord zeggen, in het eerste uur dat we er zijn! Zelf weet ik nauwelijks waar ik ben, wie ik ben, ik wil alleen maar doodgaan. Maar zij zijn al begonnen met het nieuwe leven.
Dat alles weet Ewa niet. Aan haar heeft Mirka dit verhaal nooit verteld. Kinderen moet je beschermen voor het verleden, vonden Ewa’s ouders. En Ewa vraagt er niet naar, op haar beurt bang haar moeder emotioneel te belasten. Ewa zegt het aarzelend, ze kijkt haar moeder niet aan: “Eerlijk gezegd vind ik het misschien ook wel prettig zo. Ik heb een heel fijn leven hier, en ik ben ze dankbaar dat ze naar Nederland zijn gekomen. Ik zou de feiten best willen horen, maar ik weet dat onvermijdelijk ook alle emoties meekomen. Dan hoor ik het verhaal liever helemaal niet. In ieder geval nu nog niet. Ik vind het nog te moeilijk.” Ze lacht, want dat maakt haar woorden lichter.
WAT EWA WEL WEET
Ook in Nederland was er angst. Armoede, werkloosheid, en bureaucratie slaan Mirka lam. Ze beschrijft het met nadruk op ieder woord: “Hoe. Moet. Het. Verder.” Het begint al bij aankomst, als Mirka ontdekt dat Slawomirs asielverzoek is afgewezen. Twee jaar en een hoop ingewikkelde procedures later, krijgen ze alsnog een verblijfsvergunning. Mirka gaat aan de slag bij een kinderdagverblijf, haar man bij Douwe Egberts. Maar na drie maanden volgt een nieuwe tegenslag: ze mogen niet werken. Ze moeten hun salaris terugbetalen, en verplicht een uitkering ontvangen. Mirka is de wanhoop nabij. “Wat waren dit voor onlogische regels? Waar was ik terecht gekomen?” Ze spannen een rechtszaak aan, die dient tot bij de Hoge Raad. Ze krijgen gelijk, en de regels worden veranderd. Maar Mirka kan lange tijd geen nieuwe baan vinden. De taal is een barrière, en omdat ze als Poolse niet tot de ‘erkende minderheden’ behoort, werd ze niet ‘zoals andere buitenlanders’ door het arbeidsbureau begeleid naar een baan.
“Mijn moeder is geworden wie ze is, door de dingen die ze heeft meegemaakt. Ik kan haar daardoor niet altijd begrijpen”
Als Ewa twaalf jaar is, scheiden haar ouders. Ewa’s vader gaat terug naar Polen, tevergeefs op zoek naar werk om de kinderen te onderhouden. Haar moeder probeert in Nederland, zonder alimentatie, de eindjes aan elkaar te knopen door als tolk en vertaler. De kinderen groeien op, hun moeder doet haar best niet in te storten. Ewa: “Je merkt het echt wel als je moeder niet goed in haar vel zit. Het heeft best lang geduurd. Ik denk tot mijn 20e, en daarna op en af. Pas sinds vijf jaar gaat het echt beter.” Ze lacht verontschuldigend naar haar moeder. Mirka knikt.
Ewa Chojecki en Mirka Chojecki-Nuckowska (foto Noor Hulskamp en Jelmer Hoogzaad)
“Mijn moeder is geworden wie ze is, door de dingen die ze heeft meegemaakt. Ik kan haar daardoor niet altijd begrijpen”, zegt Ewa. “Bijvoorbeeld dat ik altijd een voorraad moet hebben?”, vraag haar moeder. Ewa grinnikt. “Onder andere. Maar ik vind ook dat je nogal negatief bent. We hebben daar vaak ruzie over gemaakt. Ik wil graag het positieve benadrukken, jij ziet alleen het negatieve.” Mirka blaast rook de tuin in. “Ik geef je gelijk, helaas. Wij Polen zijn zo. Wij waren zó gewend aan dat dubbele leven: we deden wat gedaan moest worden, maar van binnen zeiden we tegen alles ‘nee, nee, nee’.” Ze denkt even na. “Misschien wordt dat bij mij nog versterkt door mijn persoonlijke ervaringen. Ik had nu eenmaal een moeilijk leven.” Ewa: “Dat mag ook best! Maar misschien kun je proberen wat positiever te zijn, want het gaat nu heel goed met je. Je woont in een mooi land, je hebt een vriend en werk. Ik vind het moeilijk met die negativiteit om te gaan, dus neem ik soms afstand.”
Haar moeder dooft haar sigaret. “Zie je”, zegt ze bijna triomfantelijk. “Ik heb ze te vrij opgevoed.” Met een lachje: “Veel te veel vrijheid om hun eigen keuzes te maken.”
Misha Furman Misha Furman (67) was vijf jaar oud toen de KGB voor de deur stond. De geheime agenten haalden het hele huis overhoop, vonden een paar boeken in het Hebreeuws, en namen zijn vader mee. Tien jaar gevangenisstraf kreeg hij. Omdat hij toen hij jong was bij een Joodse vereniging had gezeten.
Vanaf dat moment waren Misha en zijn moeder alleen. “Ik heb mijn vader maar één of twee keer gezien vanaf een afstand door de tralies. Niet vaker”, vertelt de kleine Litouwer met bedeesde stem in zijn woning in Rotterdam. “Toen moest hij naar Rusland, naar een gevangenis ergens in de buurt van de Wolga rivier. Daar kon ik hem niet bezoeken.”
Neringa Rekašiūtė Voor de jonge fotografe Neringa Rekašiūtė (27) is het minder waarschijnlijk dat er ineens Russische agenten voor haar deur staan. Zij groeide op in een vrij en onafhankelijk Litouwen. Drie jaar na haar geboorte maakte het kleine land zich in 1991 als eerste van de drie Baltische staten los van de Sovjet-Unie.
Toch is Neringa bang voor Rusland. En ze is niet de enige. “De angst voor Rusland is zo massaal in ons land, dat het helemaal in je gaat zitten. Iedereen heeft het erover”, vertelt Neringa- steil blond haar, indringende blik- via Skype. En dan bedoelt ze niet alleen laagopgeleide oudere mensen in dorpjes, maar óók haar generatie. “Zelfs mijn vrienden, die de wereld hebben gezien en die ik respecteer. Vooral als Rusland ‘een zet doet’, zoals militaire oefeningen dichtbij de Litouwse grens of vluchten uitvoert door het Litouwse luchtruim, is dat het gesprek van de dag. De massahysterie laait dan op.” De Litouwse geschiedenis zit dan ook vol van buitenlandse overheersers. “Ooit, in de 14e en 15e eeuw, was ons land rijk en welvarend. Maar sindsdien zijn we altijd onderdrukt door iemand. Het waren of de Zweden, of de Duitsers, of de Russen en noem maar op. Iedereen walste erdoorheen. Niet zo gek dat de angst voor bezetting en overheersing in onze genen zit.”
Portrettenserie ‘Zij wonnen de loterij’ van Neringa Rekašiūtė
AFLUISTERAPPARAATJES
Misha FurmanBij Misha thuis werd er nauwelijks gepraat over het Sovjetsysteem. “Je moest altijd op je tellen passen”, herinnert hij zich. Als hij met zijn familie bij vrienden op bezoek ging werden alle stekkers uit stopcontacten en telefoons getrokken. Voor het geval er afluisterapparaatjes in zaten. Heel soms kregen ze een brief van zijn vader uit de gevangenis, met veel zwarte viltstiftstrepen. “Alleen het positieve stond erin, geen idee hoe het echt met hem ging”, zegt Misha.
Het was een zware tijd voor zijn moeder. Ze moest werken in een garenfabriek om voor zichzelf en haar zoontje te kunnen zorgen. Misha herinnert zich de lange rijen waar ze in moesten staan om een kilo meel te krijgen. “Er was bijna niks. Er waren zelfs kleine kinderen in de rij die zich voor een dubbeltje aanboden om met je mee de winkel in te gaan. Dan kon je een extra kilo meel krijgen.”
Toch had hij als jonge jongen niet alles door, denkt Misha als hij terugkijkt. Zo bleek het buurjongetje waar hij heel vaak mee speelde het zoontje van een KGB agent. “Mijn moeder ging daar heel goed mee om, realiseerde ik me achteraf.” Maar toen Misha tijdens het buitenspelen per ongeluk een steentje tegen het hoofd van het buurjongetje gooide waardoor hij bloedend naar het ziekenhuis moest, raakte zijn moeder volledig in paniek. “Maar gelukkig gebeurde er niets. Mijn moeder heeft keurig haar excuses aangeboden aan de buurman, en daar bleef het bij.”
HUILENDE MILITAIREN
Neringa RekašiūtėDe confrontatie met de Russen kwam ineens veel dichterbij toen afgelopen voorjaar een brief op de deurmat viel bij de geliefde van Neringa. Hij moet komende september het leger in. Verplicht. De dagen daarna belde de ene na de andere vriend: ook zij hadden zo’n brief gekregen. Na de zomer zouden ze ineens soldaat zijn, terwijl ze nu juist zo goed bezig waren met hun carrières en sommige hadden net hun eerste kind gekregen.
Begin dit jaar voerde de Litouwse regering uit angst voor de Russen de dienstplicht weer in voor alle mannen tussen de 19 en 27 jaar. Na de annexatie van de Krim en het geweld in Ukraine besloot de regering dat het land zich moest kunnen verweren tegen een eventuele aanval. Ook de NAVO werd gevraagd drieduizend manschappen te sturen. Hoewel een lucht- of grondoorlog met de Russen niet waarschijnlijk wordt geacht, oefent de NAVO regelmatig met straaljagers, omdat Rusland zo onvoorspelbaar is. Verder werd recent bekend dat de Verenigde Staten overweegt zware wapens naar de Baltische landen te sturen, iets dat sinds het einde van de Koude Oorlog niet is gebeurd.
Misha Furman en Neringa Rekašiūtė
Neringa is voor het militair versterken van Litouwen, maar fel tegen de ‘loterij’ van de dienstplicht waardoor ieder jaar zo’n 3500 mannen worden geselecteerd. Daarom maakte ze een portrettenserie met de titel ‘Zij wonnen de loterij’ van jongemannen die in militair kostuum staan te huilen. “Die jongens moeten ineens negen maanden van hun leven het leger in. En als ze niet willen, worden ze hier afgeschilderd als watjes.” Met de portretten wil ze laten zien dat er niks mis is als mannen gevoel hebben, en de discussie over ‘mannelijkheid’ aanwakkeren.
“Ik werd uitgemaakt voor ‘vijand’ en ‘verrader’ van het land.”
Dat heeft ze geweten. De Litouwse media stortte zich massaal op de jonge fotografe: ze haalde de voorpagina’s van kranten en de telefoon stond dagenlang roodgloeiend door tv-stations die haar belden voor een interview. “Het was de hel”, zegt ze. “Ik heb zo’n grote bak negativiteit over me heen gekregen. Hoe dúrfde ik kritiek op de staat te hebben?” Ze werd meerdere malen uitgemaakt voor ‘vijand’ en ‘verrader’.
Volgens Neringa is die in haar ogen bekrompen mentaliteit een erfenis van de Sovjettijd. “Litouwers zijn er nog steeds niet aan gewend dat er kritiek wordt geleverd.” Maar de angst voor de Russische dreiging speelt ook een rol, denkt ze. “We zijn zó bang voor Rusland, dat kritiek op zoiets als de dienstplicht niet wordt getolereerd. Uit angst dat die kritiek als propaganda voor Rusland wordt gebruikt.”
DE VIOOL
Misha Furman“Mijn vaders hele leven heeft in het teken gestaan mij een vrij en goed leven te geven, weg van de bezetting”, zegt Misha. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren zijn ouders hun twee zoontjes van twee en vier jaar. Daarover spraken ze nooit, ook niet toen Misha ouder was. Dat hij ooit twee broertjes had weet hij van kennissen van zijn ouders die ook in het concentratiekamp zaten. Soms zong zijn moeder thuis een liedje uit het kamp, maar ze kon het nooit afmaken. Misha was een na-oorlogskind dat in vrijheid zou moeten opgroeien. Een probleem: na de Duitsers kwamen de Russen en begon de volgende bezetting.
Tijdens de Sovjettijd was de vader van Misha kapper. Van de staat moest hij ongeveer 200 mensen per maand knippen, voor 80 roebel. Genoeg voor het gezin om precies één week te leven. Dus deed Misha’s vader wat iedereen om hem heen deed: zwart bijklussen en stiekem extra mensen knippen. “Ik denk dat hij zo’n 500 mensen per maand knipte,” zegt Misha.
“De kwaliteit van muziekles is het enige positieve aan het hele Sovjetsysteem.”
Dat Misha’s vader alles deed voor zijn zoontje bleek ook toen de vijfjarige Misha- een half jaar nadat zijn vader in de gevangenis was gezet - besloot dat hij viool wilde leren spelen. ‘Je zoon is gek geworden’, schreef zijn moeder in een brief aan vader in de gevangenis. Een paar maanden later arriveerde er een envelop met geld. Zijn vader had in de gevangenis officieren geknipt en zo extra geld verdiend. ‘Voor je viool’ stond erbij.
Misha’s moeder kocht een viool en Misha begon met lessen. Die waren heel streng. “Dat is het enige positieve aan het hele Sovjetsysteem”, zegt Misha. “Als je viool leerde spelen leerde je viool spelen. Geen voetbal, geen judo, alleen viool. De beste musici komen daardoor uit het Oostblok.”
En toen gebeurde er, na een jaar en negen maanden, iets totaal onverwachts: Misha’s vader kwam thuis. “Dat moment zal ik nooit vergeten, het was een groot feest”, zegt Misha. “Ze hebben hem zijn vrijheid teruggegeven ‘wegens Stalins fout’, zeiden ze.” Chroesjtsjov was aan de macht gekomen en verleende amnestie aan ruim een miljoen gevangenen.
Portrettenserie ‘Zij wonnen de loterij’ van Neringa Rekašiūtė
NUL PUNTEN
Neringa RekašiūtėDoor de nieuwe dreiging van Rusland is het volgens Neringa belangrijk een stevig standpunt in te nemen tegen het grote buurland. “Onze president durft zich daar gelukkig uitdrukkelijk over uit te spreken. Daarbij is het goed dat het leger wordt versterkt, dat is een teken aan de NAVO, dat we bereid zijn militair mee te helpen als het nodig is.” Maar ook de kleine signalen en verzetjes doen ertoe, vindt zij. Trots was ze op haar land toen Litouwen dit jaar nul punten gaf aan het lied van Rusland tijdens het Eurovisiesongfestival. “Dat was een historisch moment. Nul punten! Dat is nog nooit gebeurd,” zegt ze gniffelend.
Hoe rebels Neringa tegenwoordig ook is, haar grootouders waren juist conformistisch tijdens het Sovjetsysteem. “Ze trokken niets in twijfel, gedroegen zich zoals het moest,” zegt Neringa. Haar ouders zijn wat liberaler dan haar opa’s en oma’s, maar deden wel wat ze gezegd werd. Met een trotse blik in haar ogen vertelt ze over een vriendin van haar moeder die heel rebels was en vaak korte rokjes en spijkerbroeken droeg. Ze werd daar een paar keer voor opgepakt.
Van haar vader krijgt Neringa vaak te horen hoe jaloers hij op haar is, dat ze nu de hele wereld rond kan reizen. Hijzelf mocht toen hij jong was één keer naar Amsterdam voor een studie-uitwisseling. Daar zag hij voor het eerst de vrije wereld. “Dat maakte heel veel indruk op hem”, zegt ze.
COCA-COLA EN WC-PAPIER
Misha FurmanOm Misha in vrijheid te laten leven zat er voor Misha’s ouders niks anders op dan Litouwen te verlaten. Dertien jaar lang, jaar in jaar uit, werd hun uitreisvisum-verzoek afgewezen. In 1969 lukte het: ze mochten het land uit.
Op de dag van hun vertrek had Misha een tas kleren in de ene, zijn dierbare viool in de andere hand. Maar bij de grens aangekomen mocht Misha zijn viool niet meenemen. Hij moest hem achterlaten, tot zijn grote verdriet.
Ze namen de trein naar Boedapest, waar ze overnachtten. Daar zag Misha voor het eerst van zijn leven wc-papier, en gebruikte het. Eenmaal in Israël aangekomen waande Misha zich in het paradijs,. “Maar Coca-Cola vond ik maar tegenvallen. Dat smaakte eigenlijk naar zeep,” zegt hij.
“Coca-Cola vond ik maar tegenvallen. Dat smaakte eigenlijk naar zeep.”
Daarna ging het snel voor Misha als violist. Hij werd aangenomen op de muziekacademie in Israël en speelde in een strijkkwartet. En toen arriveerde- een half jaar na zijn aankomst in Israël- alsnog zijn viool. Stiekem verstopt in de bagage van een vriend die ook naar Israël kwam.
Zeven jaar later, in 1976 kwam hij naar Nederland. Hij was jong en wilde meer van de wereld zien. Misha woont inmiddels bijna veertig jaar in Nederland en speelde tot zijn pensioen in onder meer het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Hij geeft nog steeds vioolles aan het Rotterdamse Conservatorium.
Zijn ouders bleven in Israël. Misha’s vader was er eigenlijk meteen gelukkig. En de missie om zoon in vrijheid op te laten groeien was geslaagd.
Terug naar Litouwen gaat Misha eigenlijk alleen tijdens vakanties, hij zou er nooit willen wonen. Tijdens zijn bezoeken gaat hij naar plekken waar hij vroeger niet mocht komen, zoals een strook natuur waar destijds de Russen zaten. En hij gaat langs oude vrienden en zijn vioolleraar. “Ze hebben veel zorgen daar”, zegt Misha. “Wie is er niet bang voor Poetin?’
Neringa RekašiūtėVoor Neringa is het van het grootste belang dat Litouwen bij Europa blijft, vrijheid is alles voor haar. “Mijn grote doel is dat ik in een land leef waar mensen elkaar vertrouwen, zich vrij voelen en zich durven te uiten. En dat we niet meer in angst leven.” Maar zolang hun grote buurman zo onvoorspelbaar is, is dat lastig, denkt ze.
Of zij zelf in de Sovjettijd ook zo opstandig had durven zijn als ze nu is? “Jazeker”, zegt ze resoluut. “Dat zit in mijn aderen.” En dan, lachend: “Maar dan had ik allang in de gevangenis gezeten. Ergens ver, ver weg in Rusland.”
In Thüringen is de DDR nooit ver weg. Een paar maanden geleden koos de Oost-Duitse deelstaat voor het eerst een minister-president van Die Linke, een partij die rechtstreeks voort komt uit de SED. Sommige leden van de partij zijn zelfs Stasi-medewerker geweest. De nieuwe president Bodo Ramelow maakte op de dag van zijn aantreden, namens zijn partij, zijn excuses aan de slachtoffers van de DDR.
“Als kersverse minister- president bood Ramelow bij mij zijn excuses aan. Het liefste was ik opgestaan en weggelopen, zo ongemakkelijk voelde ik me”, vertelt Andreas Möller (71). Hij is oud-hoofdredacteur van de krant Bild-Thüringen. Maar sinds de inaugurele rede van zijn vriend Bodo Ramelow, de eerste minister-president van Die Linke in de Oost-Duitse deelstaat, staat Möller in Duitsland en daarbuiten vooral symbool voor het onrecht dat veel mensen in de DDR is aangedaan.
De benoeming van Bodo Ramelow tot minister-president in december 2014 - in hetzelfde jaar dat 25 jaar val van de Muur werd herdacht - controversieel en daarom wereldnieuws. Dit vanwege de communistische wortels van Die Linke: de partij komt rechtstreeks voort uit de SED, de communistische partij tijdens de DDR. Zeker twee leden van Die Linke in Thüringen zijn ook Stasi-medewerker geweest. En van de 28 leden van de partij in Thüringen heeft nog altijd tweederde een SED-achtergrond. In verschillende media werd de overwinning beoordeeld als ‘een nachtmerrie voor Stasi-slachtoffers’. Door Möller aan te spreken wilde Ramelow laten zien dat zijn partij bereid is om de DDR-geschiedenis onder ogen te zien en de verantwoordelijkheid te dragen voor de verwerking.
EXCUSES VAN DE MINISTER-PRESIDENT
Möller en Ramelow kennen elkaar al jaren, vertelt Möller. Hij zit in zijn woonkamer in Arnstadt, een dorpje in Thüringen. Zijn vrouw zit naast hem. Dat Ramelow begin december - ten overstaan van de hele Landtag en in het bijzijn van zo’n 350 journalisten - zich plotseling tot hem had gericht, had hem alleen onaangenaam verrast. Om alle vragen van journalisten te ontwijken was hij na afloop zelfs snel de wc’s in gevlucht. Inmiddels vindt hij de actie van Ramelow te verdedigen - ook al is het best vervelend dat als je zijn naam googlet, je meteen bij tientallen nieuwsberichten uitkomt. Maar, geeft hij toe: “Ramelow toont zich met zijn verontschuldigingen vooral een goede politicus. En hij is moedig: een groot deel van zijn achterban is het namelijk helemaal niet met hem eens. Ik vind het bewonderenswaardig dat hij zo probeert af te rekenen met de last van het verleden. Eigenlijk zouden alle Duitsers dat moeten doen.”
Andreas Möller (foto Maarten Kal)
In de Oost-Duitse deelstaat Thüringen hangt het verleden als smog tussen de heuvels. De geschiedenis is altijd ‘dichtbij’: op een half uur rijden van het huis van Möller is Buchenwald te vinden, een van de grootste concentratiekampen van nazi-Duitsland. In het stadje Gera, ook vlakbij, staat een oude Stasi-gevangenis. Jaren geleden was er sprake van dat er een warenhuis zou komen. Daarop bezetten oud-gevangenen het gebouw: zij eisten dat het een monument zou worden. Inmiddels is er een compromis gevonden: aan de voorkant is het een monument, aan de achterkant kun je winkelen. Iedere maand worden er in Thüringen evenementen georganiseerd die gaan over de verwerking - die Aufarbeitung - van de DDR-geschiedenis. Möller is, als het even kan, van de partij: “Het thema moet besproken worden. Ook de jonge generatie moet de geschiedenis onder ogen zien. Zij moeten weten wat hun ouders en grootouders hebben gedaan. Misschien is dan over dertig, veertig jaar het thema ‘DDR’ eindelijk eens een keer verwerkt.”
DE JONGE GENERATIE
Op de vierde verdieping van de Landtag in Erfurt - de hoofdstad van Thüringen - werken de afgevaardigden van Die Linke. Overal hangen posters met slogans tegen de opkomst van extreem-rechts: ‘Nazis aufm Ärsche stoppen’ en ‘Kein Ort für Neonazis’. De gemiddelde leeftijd van de leden ligt rond de 60 jaar, een uitzondering vormt de 23-jarige Christian Schaft. Hij werd op zijn zestiende lid van Die Linke. Waarom word je als jonge jongen lid van een partij met zo’n geschiedenis? Er zijn meer mensen die zich dat afvragen, zegt Schaft. Tijdens de campagnetijd in de herfst van 2014 werd hij meerdere keren uitgescholden voor ‘Mauer-Schutzer’ of ‘Stasi-Spitzel’. Toen hij lid werd in 2007 was hij zich helemaal niet bewust van de geschiedenis van zijn partij, zegt hij bijna schuldbewust. “Ik wilde vooral betrokken zijn bij de linkse politiek.” Zijn gymnasium moest sluiten vanwege een gebrek aan leerlingen. Schaft was het niet eens met de sluiting en zocht naar een manier om iets te kunnen veranderen. Dat werd de politiek.
Christian Schaft (foto Maarten Kal)
Tijdens de laatste verkiezingsperiode begon hij zich meer te verdiepen in in het verleden van zijn partij. Hij vroeg zijn ouders naar hun leven in de DDR: Hoe is het om op te groeien in een staat die van de een op de andere dag niet meer bestaat?, wilde hij van ze weten. Met zijn ouders ging het relatief goed in de DDR, vertelt Schaft. Ze hadden zich ‘arrangiert’ met het systeem en waren beiden lid van de SED. Zijn vader zat bij het leger (de Nationale Volksarmee), zijn moeder was actief bij de Freie Deutsche Jugend. “Ze hebben zich niet tegen het systeem verzet. Wel hebben ze zich na de val van de Muur intensief met het thema beziggehouden.”
Zijn ouders wilden - net als honderdduizenden andere Duitsers - weten of ze bespioneerd waren of niet. Over beiden bleek een akte te bestaan. Zijn vader vroeg de akte niet op, zijn moeder wel. Schaft heeft kort een blik geworpen op de akte, daarin zag hij vooral zwarte strepen: “Veel is zwart gemaakt en daardoor blijven nog veel vragen open. Zo weet mijn moeder bijvoorbeeld niet door wie ze is bespioneerd.” En ja, dat zou best een vriend of familielid kunnen zijn, geeft hij toe. Schaft begint het gesprek een beetje ongemakkelijk te vinden. Hij heeft het onderwerp bij zijn ouders inmiddels laten rusten: “Het is duidelijk dat ze er allebei nog mee worstelen. Ze wisten in de DDR-tijd wat de Stasi was, ze wisten ook dat er mensen waren die officieel voor deze dienst werkten. Maar het idee ‘Ik ben ook bespioneerd’, dat is toch iets dat ze nog moeten verwerken.”
HET VEROTTE SYSTEEM VAN DE DDR
Voor Andreas Möller valt er veel meer te verwerken. De tranen rollen over zijn wangen als hij vertelt hoe hij in 1963 als negentienjarige jongen een zwangere vrouw hielp vluchten naar het westen. Het plan mislukte, ze werden gepakt. Möller belandde in de Stasi-gevangenis in Potsdam. Om de veertien dagen werd hij naar de beruchte Stasi-gevangenis Hohenschönhausen in Berlijn gebracht. “Daar werd ik verhoord en geconfronteerd met andere mensen.” Hij zat in een cel zonder daglicht. “De Stasi-officieren waren er op uit om je gek te maken. Ze manipuleerden bijvoorbeeld het licht: soms lieten ze twintig uur de lampen branden, dan weer zat je continu in het donker. Zonder klok of horloge kende de nacht geen einde.” Eén opmerking van een DDR-officier is hem altijd bij gebleven. Möller zet een lage stem op: “‘Als ik het wil, kom je hier weer uit. Maar als ik mij aan je erger, dan eindigt je weg hier. Je zal verdampen als water in de zon.’ Als negentienjarige is het doodeng om zoiets te horen.”
Na Potsdam en Hohenschönhausen belandde Möller in een gevangenis in Thüringen. Op een dag werd hij opgehaald door een paar functionarissen. Zonder een woord uitleg, werd Möller gemaand om in te stappen in een busje. Hij stapte weer uit in Hohenschönhausen. Möller bleek onderdeel uit te maken van een geheime operatie: het Westen had hem - en een groepje andere gevangenen - vrijgekocht. De hele operatie moest in het geheim plaatsvinden. Möller: “We zaten op een speciale afdeling. Ons eten werd niet gebracht door bewakers, maar door de hoogste officieren. Ik zag ook de man weer die mij tot water wilde laten verdampen. ‘Toch nog gerechtigheid’, dacht ik toen hij mij een bord eten kwam brengen.”
Als journalist sprak hij, na de val van de Muur, veel mensen over hun ervaringen. Bijvoorbeeld een vrouw die jarenlang werd bespioneerd door haar eigen man. Ze kreeg zelfs een kind van hem. “Bespioneerd door haar eigen man!”, zijn stem slaat over. Jaren na de val van de Muur sprak hij een therapeut gespecialiseerd in de verwerking van Stasi-slachtoffers. Die zei tegen hem: ‘Meneer Möller, u was nog geen twintig toen u in de gevangenis kwam. U moet er rekening mee houden dat u er nooit echt uit zult komen.’ Het is waar wat hij zei, het houdt niet op. Nooit.”
Dan gaat de deurbel. “Het kan zijn dat Bodo voor de deur staat, zegt Möller achteloos. De vrouw van Möller springt op om de deur open te doen. Even later komt Bodo Ramelow (58) - in donkergrijs pak - binnen: “Mijn goed functionerende geheime dienst heeft mij laten weten dat Andreas vandaag journalisten op bezoek zou krijgen.” Möller lacht hard. Hij en Ramelow kennen elkaar al jaren. Na de val van de Muur trokken ze allebei naar Thüringen. Möller had jaren in het Westen gewoond nadat hij was vrijgekocht - en keerde terug naar Thüringen, waar zijn familie vandaan komt. Daar zette hij Bild Thüringen op, en trok hij in het voormalige huis van zijn grootvader. Ramelow- van oorsprong West-Duitser - kwam naar Thüringen om de vakbond te hervormen, tot die tijd werd de vakbond immers compleet gedomineerd door de staat. Al snel raakte Ramelow betrokken bij de politiek: in 1999 sloot hij zich aan bij de PDS - de directe opvolger van de SED - een partij die later zou fuseren tot Die Linke. En kwam hij terecht in het deelstaatparlement van Thüringen. Tussen 2005 en 2009 was hij lid van de Bondsdag, waarna hij weer terugkeerde naar de Thüringse politiek.
“Er is nog wat ergers: een Bolsjewiek zijn, zoals jij.”
De twee mannen steken van wal over hun vriendschap. Ramelow: “Toen we elkaar leerden kennen was hij Bild-journalist, een van de ergste dingen die je kunt zijn.” Möller onderbreekt hem: “Er is nog wat ergers: een Bolsjewiek zijn, zoals jij.” Ramelow kaatst terug: “In de jaren negentig stond wel twee keer in de week in zijn krant dat ik een klootzak was.” Möller: “Een linkse communist ja. Door jouw partij heb ik een reeks zeer onaangename ervaringen gehad.” Maar uiteindelijk vonden de twee elkaar dan toch en ontstond er een heuse vriendschap, vertellen ze trots. Ramelow: “Dat was eigenlijk vanaf het moment dat Möller mij meenam naar de Stasi-gevangenis in Potsdam. Daar liet hij mij de plek zien waar hij was mishandeld, waar hij in zijn eigen bloed op de grond had gelegen.”
Hoe zat het precies met de excuses aan Andreas? Waarom had hij hem niet van tevoren ingelicht? Ramelow. “De nacht voor ik benoemd werd tot minister-president heb ik gedroomd over Andreas. Om 2 uur schrok ik wakker: op dat moment wist ik dat ik in mijn toespraak wat tegen Andreas wilde zeggen. Anders zou het ook zo abstract blijven”, sluit Ramelow af. “Dus jij droomt zelfs over mij, dat had ik niet verwacht”, knipoogt Möller.
EEN PARTIJ IN CONFLICT
Kan Möller de excuses van Bodo Ramelow eigenlijk wel accepteren? Möller: “Zijn excuses kan ik accepteren, maar die van Herr Kuschel - lid van Die Linke in Thüringen, voormalig SED-lid en Stasi-informant red. - bijvoorbeeld niet.” Om die reden zou hij ook nooit Die Linke stemmen: “In de partij zitten nog te veel mensen met wie ik niet bevriend wil zijn: voormalige stasi-medewerkers, informanten en SED-sympathisanten.”
Hoe kan het dat Ramelow deel uit wil maken van zo’n partij? Ramelow: “Ik begrijp het standpunt van Andreas. Maar, ik ben West-Duitser en het is niet mijn geschiedenis. Ik heb nooit in een Stasi-gevangenis gezeten. Ik ben hier 25 jaar geleden naartoe gekomen. Toen ik voor deze partij koos, heb ik altijd geweten met wie ik te maken zou krijgen.” Over Frank Kuschel kan hij kort zijn: “Ik kom mogelijk tot dezelfde conclusie als Andreas, ik ken er alleen een andere waarde aan toe. Op dit moment is Kuschel een van de mensen in mijn fractie die zich het intensiefst met het thema ‘DDR’ bezighouden. Hij denkt na over zijn verantwoordelijkheid, het is een zware weg voor hem.”
Ramelow is er alles aan gelegen dat de buitenwereld ziet dat hij hard werkt aan de ‘verwerking’ van het verleden in Thüringen. Dat is geen makkelijke opgave met een partij die nog verdeeld is, erkent de minister-president. Tijdens de coalitieonderhandelingen eisten de SPD en Die Grünen dat in het coalitieverdrag kwam te staan dat de DDR een ‘Unrechtsstaat’ was. Deze eis veroorzaakte maandenlange verhitte discussies binnen Die Linke. Ramelow: “De ene helft stemde uiteindelijk in vanwege praktische redenen, de andere helft verzette zich en voelde zich door het begrip ‘Unrechtsstaat’ veroordeeld. Veel leden hadden toch het idee dat ze met de term een groot deel van hun achterban - waaronder veel oud DDR-functionarissen - zouden beledigen en zo van zich zouden vervreemden.” Uiteindelijk staat in het Thüringse regeerakkoord dat de DDR ‘in de consequentie’ een onrechtstaat was, waarmee Die Linke toch nog een nuance aanbracht in het oordeel.
“Veel mensen willen nog steeds niet over hun rol in de DDR spreken. Dat is omdat ze dan moeten zeggen: ‘Ik ben ook onderdeel geweest van dit systeem.’”
Een groot deel van zijn partij stond daarom ook niet te springen toen Ramelow op 5 december 2014 plotseling afweek van zijn officiële inaugurele rede en zijn excuses aanbood aan Möller. Ramelow: “Veel mensen willen nog steeds niet over hun rol in de DDR spreken. Dat is omdat ze dan moeten zeggen: ‘Ik ben ook onderdeel geweest van dit systeem.’”
‘ALSO, ES IST NICHT EINFACH IN THÜRINGEN’
Inmiddels weet ook Die Linke-lid Christian Schaft dat de geschiedenis van zijn partij nog lang een rol zal spelen. “Ik heb mij daarom ook de opdracht gesteld om deze geschiedenis te verwerken.” Dat is nog best moeilijk, zeker omdat hij uit 1991 komt, geeft hij toe: “Je wilt als politicus de zaken beter maken en vooruit kijken. Maar je mag daarbij niet vergeten dat de geschiedenis er nog is.” Dat zag hij tijdens de besprekingen van zijn partij over het begrip ‘Unrechtsstaat’. “Er werd uiteindelijk afgesproken dat het begrip alleen het begin is van de verwerking. Dat het een onrechtsysteem was betekent niet dat de biografiën van de mensen uit de DDR hiermee worden belast. Dat laatste vonden veel leden heel belangrijk om te benadrukken.”
Schaft begrijpt de bezwaren van Stasi-slachtoffers tegen de nieuwe regering best. Toch belichaamt Die Linke voor hem iets heel anders: “Ik zit bij deze partij omdat ik links ben. Voor mij is Die Linke het tegenovergestelde van dat waar de SED voor stond. Je kan de twee misschien historisch met elkaar verbinden, maar ik heb zelf niet het idee dat de typische ‘SED-lucht’ hier nog hangt.” Hij is even stil en lacht: “Dat ik dit kan zeggen komt natuurlijk omdat ik het voordeel heb dat ik geboren ben na de val van de Muur.”
In het dorpje Zirndorf, dichtbij Neurenberg, zitten een tiental mannen en vrouwen in een troosteloos kantoortje dat uitkijkt op een oud-asielzoekerscentrum dag in dag uit te puzzelen. Hun gereedschap: plakband, een vergrootglas en engelengeduld. Het werk lijkt oneindig. Nog zo'n 16.000 bruine zakken te gaan, waarin naar schatting 45 miljoen snippers zitten.
Iedere pagina die de leden van de zogenoemde Projektgruppe Manuelle Rekonstruktion aan elkaar weten te plakken, legt een klein fragment van een zorgvuldig gedocumenteerd leven bloot. Zo reconstrueren de plakkers een diner van een jong echtpaar met vrienden, een gesprek tussen vader en dochter of ellenlange uitweidingen over het uiterlijk van een toevallige voorbijganger in de Berlijnse Kastanienallee.
111 KILOMETER AAN SPIONAGEMATERIAAL
Foto: BStU/Jüngert
Het monnikenwerk van deze projectgroep is haast even bizar als dat van de medewerkers van het Ministerium für Staatssicherheit (Stasi) die het materiaal ooit produceerden - en weer vernietigden. In 1989 werkten naar schatting 91.000 spionnen bij de binnenlandse veiligheidsdienst, en zo'n 189.000 burgers rapporteerden als zogenoemde Inoffiziele Mitarbeiter (IM) aan de Stasi over hun buren, collega's, familie of soms zelfs hun eigen echtgenoot. Er waren medewerkers die, verborgen in een kamertje tegenover een brievenbus, dagenlang iedereen fotografeerden die een brief op de post deed; er waren mensen die de huwelijksperikelen van de buren minutieus vastlegden, en mensen die met een carnavaleske pruik op achter een krant gesprekken afluisterden in cafés. Als je al het materiaal waartoe deze documentatiedrift leidde achter elkaar zou zetten, zou je 111 kilometer aan boekenplanken kunnen vullen.
In november 1989 moet dat alles worden vernietigd. Stasi-baas Erich Mielke ziet de bui al hangen: met het vallen van de muur zou het Stasi-archief verworden tot prachtige leidraad vol bewijsmateriaal tegen oud SED- en Stasi-medewerkers. Het archief moest verdwijnen, luidde zijn opdracht.
Het moet een paniekerige situatie zijn geweest. Vrachtwagens vol documenten worden in allerijl afgevoerd naar papiervernietigingsmachines (de zogenoemde Reisswolfe, letterlijk: scheurwolf), maar die bezwijken onder de enorme hoeveelheid papier. Sommige Stasi-agenten verbranden dossiers in hun achtertuin, maar op grote schaal is dit niet mogelijk omdat het te veel opvalt. Er zit niets anders op: met de hand scheuren Stasi-medewerkers maandenlang documenten door, dag en nacht. De snippers worden in zakken gedaan, om later te verbranden.
IEDEREEN MAG ZIJN STASI-FILE OPVRAGEN
Aan de paniekerige destructie operatie komt een einde wanneer op 15 januari 1990 duizenden demonstranten het hoofdkwartier van de Stasi aan de Normannenstrasse in Berlijn bestormen. De symboliek van de actie is nauwelijks te negeren, schrijft Der Spiegel. Het volk, dat jarenlang niet in het openbaar durfde te spreken, neemt bezit van het bolwerk dat hen onderdrukte en controleerde - en geeft het nooit meer terug. Veel demonstranten uiten hun woede op de luxueus ingerichte kantoren en de kantine waar ze tot hun afgrijzen zeldzame delicatessen vinden als zuidvruchten, zalm en haaievinnensoep. Een vastberaden groep van de burgercomité Neues Forum heeft daarentegen een heel ander doel: de archieven. Na een zoektocht over het terrein vinden ze uiteindelijk de kamers vol papier.
Het werk van de burgercomités leidde er uiteindelijk toe dat in het najaar van 1990 een wet wordt aangenomen die stelt dat de Stasi-documenten moeten worden veiliggesteld. Toch was dit zelfs voor de burgeractivisten niet meteen vanzelfsprekend. Sommige bezetters waren bang voor sociale onrust, en vroegen zich af hoe een volk nog vreedzaam zou kunnen samenleven als men voortdurend met een verleden geconfronteerd zou worden waarin één op de vijftig burgers zijn medemens verried. De meeste bezetters stellen echter hun mening bij wanneer in maart 1990 Wolfgang Schnur wordt ontmaskerd als ex-IM. Schnur was een prominent figuur in de oppositie, die in de DDR-tijd vaak optrad als advocaat van dissidenten en activisten. Door zijn ontmaskering zien ook de twijfelende activisten in dat de archieven onder ieder beding bewaard moeten blijven.
De archieven worden daarmee officieel onderdeel van de Duitse Vergangenheitsbewältigung, wat zoveel betekent als 'in het reine komen met het verleden'. Sinds januari 1992 kan iedereen die vermoedt dat hij door de Stasi in de gaten is gehouden bij de Bundesbeauftragte für die Stasi-Unterlagen (BStU) zijn file opvragen.
MET DE HAND DUURT DE PUZZEL NOG 700 JAAR
Inmiddels hebben de puzzelaars zo’n 500 van de gevonden 16.000 zakken snippers weggewerkt. De gelijmde documenten hebben geleid tot onthullingen over het dopingbeleid in de DDR-sport, informatie over spionage van West-Europese industrie en de ontmaskering van honderden Stasi-informanten, onder wie ook bisschoppen en universiteitsprofessoren.
Filmpje van de Deutsche Welle over de reconstructie (manueel én met de computer) van de verscheurde Stasi-documenten.
Hoe ijverig ook, de puzzelaars hebben naar schatting 700 jaar nodig om alle snippers tot documenten te lijmen. Daarom werkt de BStU sinds 2007 samen met het Fraunhofer Institute, dat speciaal voor de Stasi-snippers de ingenieuze e-Puzzler ontwikkelde, een computerprogramma dat grote hoeveelheden snippers met elkaar kan matchen. Maar ook dat gaat niet zomaar: de snippers moeten eerst worden ingescand en 'getagd' op kenmerken als kleur, textuur en rafelranden. Eerder stopte de Duitse overheid al acht miljoen euro in de ontwikkeling van de e-Puzzler, onlangs werd bekend dat er opnieuw twee miljoen voor het project beschikbaar komt.
IS DAT HET WAARD?
Behalve miljoenen euro's en monnikenwerk, behoren ook persoonlijke drama's tot de kosten van de openstelling van de Stasi-archieven. Wie zijn file opvraagt, riskeert erachter te komen dat zijn eigen vader, beste vriendin of echtgenoot hem verried. Is het dat allemaal waard? Misschien zijn het de cijfers die hierop het antwoord geven. Sinds 1991 heeft de BStU maar liefst 6,91 miljoen aanvragen gekregen om de archieven in te zien. Elke maand slaan nog steeds zo'n 6.000 personen voor het eerst hun Stasi-file open.
In de DDR-tijd stond de Oost-Berlijnse voetbalclub 1. FC Union Berlin bekend als anti-Stasi. Luidkeels zongen de supporters in het stadion ‘Die Mauer muß weg’. 25 jaar na de val van de muur houdt de club koppig vast aan zijn imago van luis in de pels. Maar nu strijden de supporters tegen Red Bull, in plaats van tegen de geheime dienst. Alles voor Union.
Diep in Oost-Berlijn, in de wijk Köpenick, maken de spelers van FC Schluckauf ’82 zich op voor een wedstrijd tegen team Hobelbank. In de stromende regen nemen ze hun tactiek door. Een handjevol bekenden heeft zich verzameld om de wedstrijd in de dugout te bekijken.
Schluckauf ‘82-trainer en oprichter Frank Völker
Schluckauf ’82 is een supportersvereniging: Alle leden zijn vooral fan van de profvoetbalclub 1. FC Union Berlin. Er zijn wel tachtig van dit soort verenigingen, vertelt Schluckauf ‘82-trainer en oprichter Frank Völker (54). Hij staat naast het doel. Zijn jongens wonnen dit jaar de competitie van alle supportersverenigingen. Ze werden gehuldigd in de Alten Försterei, het stadion van. 1. FC Union Berlin. Een fantastische eer: “Ze werden onthaald als ware profi’s.”
Het stadion is een bijzondere plek voor de supporters. In 2008 werd het compleet gerenoveerd door de fans zelf omdat de club in financiële problemen verkeerde. De fans staken bij elkaar zo’n 140 duizend uur in de bouwwerkzaamheden. Völker: “Iedereen hier heeft meegebouwd aan het stadion. Ik ken mensen die zelfs hun baan tijdelijk op hebben gezegd.” Vervolgens kochten de supporters het stadion: ieder lid stak er 500 euro in.
Het is een echte arbeidersclub, zegt Völker. Net als dat Köpenick een echte arbeiderswijk is. Hier vind je geen sojaburgers en café Lattes zoals in sommige hippe delen van Oost-Berlijn. De club voelt als een familie. Als Union gewonnen heeft krijg je in ieder café in de buurt van het stadion een gratis biertje, zegt Völker. Ze vieren zelfs samen kerst. Ruim twintigduizend fans komen in het stadion samen om ‘Stille Nacht’ te zingen en ‘O Tannenbaum’. Maar ook het clublied ‘Die Hymne’, gezongen door de Oost-Duitse zangeres Nina Hagen schalt dan – net als bij iedere wedstrijd - door het stadion: Wir aus dem Osten/ geh’n immer nach vorn/ Schulter an Schulter/ für Eisern Union/ Hart sind die Zeiten/ und hart ist das Team/ Darum siegen wir/ mit Eisern Union.
Cultheldin Nina Hagen zingt ‘Die Hymne’, het clublied
In de DDR-tijd voelden de supporters zich verbonden door hun strijd tegen het communistische systeem. Ze schreeuwden samen anti-Stasi leuzen. “Winnen van BFC Dynamo Berlin – de thuisclub van de geheime dienst – voelde alsof we eigenhandig de muur hadden afgebroken,” vertelt Völker. En dat gevoel verbindt de oude fans nog altijd. Maar voor de jonge fans is de club inmiddels vooral een gewone voetbalclub, vindt Völker. Hij houdt zijn blik strak gericht op het hel verlichte veld. “De jonge supporters, die na de val van de Muur zijn opgegroeid, kennen niet de echte Union-fancultuur. Ze willen vooral vuurwerk afsteken in het stadion en daarna feesten in het café.”
“De jonge supporters willen vooral vuurwerk afsteken in het stadion en daarna feesten in het café.”
Als hij naar een wedstrijd in de Alten Försterei gaat, staat hij nog altijd zij aan zij met de mensen, naast wie hij in 1975 ook stond. “Ik zou niet zeggen dat zij vinden dat de muur weer opgebouwd moet worden, maar er is wel veel op de Oost-Duitsers afgekomen vanaf het moment dat de grenzen werden geopend.” Hij somt op: de problematiek met drugs, prostitutie en buitenlanders. “Allemaal zaken die er voorheen niet waren. De jongeren hebben daar geen idee van. Afgelopen zomer zijn er zelfs Union-fans naar het WK in Brazilië geweest. Dat was ruim 25 jaar geleden nog ondenkbaar. Toch zie ik dat de verhouding tussen Oost en West-Duitsland, na al die jaren, nog steeds scheef is. Er loopt nog altijd een grens: oost blijft arm en het westen is rijk.”
UNION VERSUS DE GEHEIME DIENST
Sinds 1973 is Völker supporter van 1. FC Union Berlin. Een vriend nam hem na school een keer mee naar een wedstrijd. Vanaf dat moment was hij iedere week in de Alten Försterei te vinden. Völker: “Gelukkig heeft hij mij niet meegenomen naar BFC Dynamo, misschien was ik dan wel een Dynamo-fan geworden.” Hij lacht om zijn eigen grap. In de DDR-tijd bestond er een hevige rivaliteit tussen BFC Dynamo Berlin en 1. FC Union Berlin. Voorzitter van BFC Dynamo was Erich Mielke – ook hoofd van de Stasi. Op allerlei manieren zorgde hij ervoor dat BFC Dynamo jaar na jaar de DDR Oberliga won: scheidsrechters werden omgekocht en bedreigd, goede spelers werden weggestuurd bij andere clubs en ‘delegiert’, zoals dat heette, naar Dynamo. En mocht het gebeuren dat 1. FC Union voorstond, werden er gerust nog tien minuten extra aan het spel opgeteld, vertelt de trainer.
De mooiste wedstrijd die Völker zag was die in 1976: 1. FC Union Berlin won toen – wonder boven wonder – van BFC Dynamo. “Ze hebben alles geprobeerd: verlenging, strafschoppen, maar het heeft niks uitgemaakt.” Dynamo kon daardoor niet meer, zoals ieder jaar gebeurde, kampioen worden. Völker: “Dat op zichzelf gold al als een misdaad tegen de staat.” Hij herinnert zich dat ze met zo’n 20 duizend Union-fans door de Friedrichstrasse liepen, vlak langs de muur. Völker: “Het was zo’n enorme overwinning: we hadden gewonnen van het systeem.”
“We hadden gewonnen van het systeem.”
In de Alten Försterei zag Völker destijds steeds vaker mannen in pak en met stropdas. Het was wel duidelijk dat zij geen fans waren. “Ze maakten foto’s en ze waren er altijd.” Toch weerhield hun aanwezigheid hem er niet van om enthousiast mee te zingen. Wanneer zijn team een vrije trap kreeg, en de tegenstander een muurtje opstelde, riepen de fans: “Die Mauer muß weg, die Mauer muß weg!” Völker: “Of we riepen ook wel: ‘Scheisse Stasi!,’” Völker glimt van trots als hij erover vertelt. “Het ging ons vooral om het provoceren van de politie.” Zijn trainer-assistent staat naast hem en knikt: “Union was een club van rebellen. Net zoals de Rolling Stones.” Völker barst opeens in schreeuwen uit: zijn jongens maken er een potje van tegen Hobelbank. “Verdedigen! Kijk links!” Hij loopt wild heen en weer langs de lijn. Zijn jongens kunnen niet anders dan de benen uit hun lijf rennen op het natte grasveld.
FANS VAN NA DE MUUR
In de rust verzamelen de zes toeschouwers zich in de tl-verlichte container achter het voetbalveld. Die fungeert als kantine. Pakjes shag worden op tafel gelegd, halve liters bier opengetrokken. De vijf mannen – en één vrouw – vertellen graag over hun grote liefde voor Union. Die is oneindig. Ze zijn allemaal fan geworden na de val van de muur.
“Je hoort dat ze echt met hun hart schreeuwen.”
Hoe het precies zat met de club in de DDR-tijd? Daar hebben ze het met elkaar eigenlijk nooit over. Al weten ze door de oudere supporters – die opgroeiden in de DDR – natuurlijk wel dat Union een anti-Stasiclub was. “Die sfeer merk je nog altijd als we tegen Dynamo spelen,” zegt een van de jongens. “Tijdens zo’n wedstrijd overschreeuwen de oudere fans de jonge supporters. Negentig minuten lang wordt er non-stop gebruld. Je hoort dat ze echt met hun hart schreeuwen.” De fans van na de muur vinden dat leuk om te zien, ze doen ook zelf mee. Maar de volgende dag zijn ze Dynamo Berlin alweer vergeten: “Die club stelt al jaren niks voor. Ze spelen in de Oberliga, terwijl wij in de 2. Bundesliga spelen.”
Een oude container fungeert als kantine
Tobias Ott (26) zit ook in de kantine. Hij is fan vanaf het moment dat hij kan lopen, zegt hij. Tien jaar geleden nam zijn vader – een hardcore Union Berlin supporter uit Köpenick – hem mee naar de bloedbank voor de actie ‘Blüten für Union’. Voor de actie ging Ott zo vaak als hij kon naar de bloedbank. Het geld dat hij ermee verdiende ging rechtstreeks naar Union. De actie was door de fans opgezet om hun club naar de Regionalliga te helpen. Om deel te kunnen nemen moest de club namelijk 1,46 miljoen euro reserve hebben. Dat wilden de fans wel even regelen.
Voor Ott gaat de club voor alles: zeker een paar duizend euro geeft hij per jaar uit aan Union. Hij organiseert het met zijn baantjes zo – hij werkt in de thuiszorg en in de horeca – dat hij niet hoeft te werken als Union speelt. En hij reist het hele land door om zijn club in alle uithoeken Duitsland te zien spelen. Ook híj heeft meegebouwd aan het stadion. Maar dat is niks bijzonders, zegt hij: we hebben hier allemaal meegebouwd. De anderen knikken instemmend.
Met de DDR-geschiedenis van de club heeft hij niet zoveel. Hij is niet zo politiek, zegt hij. Wel is hij fel tegen de trend dat commercie belangrijker wordt dan het voetbal. Daarom deed hij afgelopen september – net als duizenden anderen Union-fans – mee met de actie tegen het team RB Leipzig. De fans van Union protesteerden met hun actie tegen Red Bull, de eigenaar en hoofdsponsor van de club uit de Oost-Duitse stad. In de Alten Försterei hingen spandoeken met teksten als: “In Leipzig stirbt die Fussballkultur”. Bij binnenkomst in het stadion deelden Union-supporters duizenden zwarte poncho’s uit aan hun medefans. De eerste vijftien minuten van de wedstrijd waren de Union-fans – allen zwart gekleed – doodstil. De supporters van RB Leipzig wisten niet wat hen overkwam. Na tien minuten telden de Union-fans af en scandeerden ze: “Eisern Union! Eisern Union!” Het stadion explodeerde, zegt Ott.
De club laat zich er op voorstaan dat ze niet afhankelijk zijn van één geldschieter, zoals bij RB Leipzig. Daarbij heeft Union een reputatie hoog te houden: zo schoof de club in 2009 zijn belangrijkste sponsor ISP aan de kant omdat de manager een Stasi-verleden bleek te hebben. Völker: “Je kan als club geen handel drijven met iemand die tien jaar lang bij de Stasi heeft gezeten. Geld is voor Union minder belangrijk dan de geschiedenis en ons imago.” Pikant is wel dat toen in 2011 bekend werd dat hun eigen bestuursvoorzitter Dirk Zingler, ook bij de Stasi had gezeten, hij toch mocht aanblijven. Völker: “Zingler had drie jaar bij de Stasi gezeten. Maar dat was omdat hij wilde studeren: je mocht pas studeren als je achttien maanden had gediend. Maar Zingler heeft de afgelopen jaren zoveel goeds voor de club gedaan. Niemand heeft erover gedacht om hem de laan uit te sturen.”
Union-fans kijken toe bij een wedstrijd van Schlucklauf ‘82
FC Schluckauf ’82 verliest die regenachtige avond met 3-1 van Hobelbank. Zonde, als kampioen hadden we het veel beter moeten doen, zegt Völker een paar dagen later. Hij zit op het terras van het café Die kleinste Brauerei Deutschlands in Köpenick. Het is twaalf uur ’s middags, Völker bestelt een halve liter kersenbier met chilipeper.
Völker deed ook mee met de actie tegen RB Leipzig: “Na klar,” zegt hij. Alles voor Union. De club wil naar de buitenwereld uitdragen dat ze onafhankelijk zijn van sponsoren. Zo zingt Nina Hagen zelfs in het clublied: Wer lässt sich nicht vom Westen kaufen?/ Eisern Union, Eisern Union! Maar Völker neemt de afkeur van commercie van veel jonge fans wel met een korreltje zout. “Natuurlijk, Union is tot op zekere hoogte anti-commercieel. De stadionnaam Der Alten Försterei kan nooit verkocht worden, en het stadion is van de fans.” Maar de ouderen weten inmiddels wel beter, zegt Völker: “Union kan niet bestaan zonder geldschieters. En als Red Bull niet was gekomen, had Leipzig nu geen voetbalteam meer, zo zit het ook gewoon.”
Zonder geld gaat het niet meer, stelt hij nuchter. “De jongeren hebben een tunnelvisie. Ze denken alleen maar: we zijn tegen. Maar ondertussen hebben ze wel een blikje Red Bull in hun handen als ze naar de training komen. Al zijn er trouwens ook wel fanatiekelingen te vinden die geen Red Bull meer aanraken, zij drinken andere energiedrankjes.”
WERKEN IN DE UNION- BENZINEPOMP
In de helverlichte benzinepomp Zapfstelle 1. FC Union Berlin, vlakbij station Schöneweide – ook in Köpenick – staat Daniel Zwick (29) achter de toonbank. Hij drinkt sinds de actie tegen RB Leipzig in september van dit jaar geen Red Bull meer. Al verkoopt hij het nog wel. Zijn dienst is net begonnen. Het is half tien ’s avonds, hij moet nog tot vijf uur vanochtend. En dat doet hij vijf nachten in de week. Het is niet anders, zegt hij, en haalt zijn schouders op. Zwick: “Ik wil hier nou eenmaal werken. Bij welke andere werkgever kan ik acht uur lang in een Union-t-shirt staan?” Het is een droombaan voor hem, al moet hij er veel voor opgeven. “Ik zie nauwelijks daglicht en ik verdien volgens mijn vrienden weinig, maar je moet wat voor je club over hebben.”
Daniel Zwick
Een voetbalclub met een eigen benzinepomp. Overal staan ‘Union-slogans’. Boven de koeling met frisdranken is het bekende ‘Eisern Union!’ te lezen. In de winkel vind je, naast tijdschriften en snacks ook Union-t-shirts en vlaggetjes. Er hangen zwart-wit foto’s van bekende spelers uit vervlogen tijden, en op een scherm komen alle hoogtepunten van de club voorbij. Bij de kassa kun je kaartjes kopen voor de Union-wedstrijden. Je zou denken dat het geld van de mensen die hier komen tanken rechtstreeks naar de voetbalclub gaat.
Zwick: “Dat denken de fans ook, ze rijden vaak speciaal een blokje om, zodat ze hier kunnen tanken om hun club te ondersteunen. Al zijn er trouwens ook mensen die juist om die reden een andere benzinepomp zoeken. Alleen, deze benzinepomp is niet van Union. Maar van Total, en zij sponsoren Union.
Zwick was vier toen de muur viel. Hij kan zich er niks meer van herinneren. Maar zijn moeder vertelt hem wel eens over die tijd. Ze werkte als verkoper bij een slagerij in Köpenick. “Ze zegt dan: ‘Het was heus niet alleen maar slecht. We kregen allemaal een opleiding, werk en een huis.’”
Zapfstelle 1. FC Union Berlin
Wat zijn eigenlijk zijn dromen voor de toekomst? Hij hoopt dat hij de Lotto wint, zegt hij lachend. Dan serieus: hij is van plan om nog zo lang als het kan in de Union-benzinepomp te werken. Het is zijn droombaan. Hij hoopt wel dat hij minder nachtdiensten hoeft te draaien: “Dit houd ik nog maximaal vier jaar vol; die nachtdiensten breken mij al een jaar lang op.” Hij is even stil. Het is zijn echte droom om een keer naar Amerika te gaan, en daar de Route 66 af te rijden. “Maar als ik daar geen geld voor heb, ben ik ook blij als 1. FC Union Berlin eindelijk een keer in de 1. Bundesliga komt.”
Pinksteren 1987: vlak voor de Reichstag werden drie avonden lang wereldberoemde acts geprogrammeerd. Genesis, met Phil Collins, Eurythmics en David Bowie. Dit ter ere van het 750 jarig bestaan van de stad Berlijn. Zeker 60 duizend West-Berlijners kwamen kijken. Nog eens een paar duizend Oost-Berlijners probeerden zo dicht mogelijk bij de Brandenburger Tor te komen, de grens tussen Oost en West, om zoveel mogelijk van het concert te horen. Op een afstand luisterden ze naar David Bowies’ ‘We can be heros, just for one day’.
Tijdens de eerste twee concerten ging het er nog vreedzaam aan toe. De bijeenkomst van de Oost-Duitsers bij de Brandenburger Tor was toen nog geen demonstratie. “Ik wilde eigenlijk vooral één keer in mijn leven zo dichtbij de rocksterren zijn,” zegt een van de bezoekers jaren later. De derde avond verliep grimmiger. Spontaan ontstond er op dat moment een massaprotest: ‘Die Mauer muss weg, weg, weg’, en ‘Gorbi, Gorbi!’, schreeuwden ze. Die avond braken er rellen uit, die hard werden neergeslagen door de politie. Honderden mensen werden opgepakt.
De concerten bij de Reichstag worden achteraf als een belangrijk moment van burgerlijke ongehoorzaamheid gezien; onder andere door deze avonden kreeg een groep mensen de moed om in 1989 een revolutie te beginnen.
“Pas veel later heb ik gedacht: ik had meer moeten doen. Maar op dat moment was ik ervan overtuigd dat ik met pensioen zou gaan in de DDR,” zegt historicus Ilko Sascha Kowalczuk (1967), geboren in Oost-Berlijn. Hij doet al jarenlang onderzoek naar de DDR en naar hoe burgers hun onvrede met het systeem probeerden te uiten. Kowalczuk vervolgt: “Als ik had geweten dat het in 1989 allemaal in elkaar zou storten, was ik iedere dag de straat op gegaan. En had ik mij tot honderd jaar gevangenis laten veroordelen. Maar dat wist ik niet.”
Protest tegen de regering Honecker zwol aan in 1989.
Van kinds af aan groei je op met een allesoverheersende angst, zegt Kowalczuk. “Je weet precies waar je niet over mag praten met je ouders, en waar je niet over kan praten op school. Er zijn regels voor hoe je eruit moet zien en welke televisiezenders je kijkt. Je houdt je mond omdat je anders misschien in de gevangenis komt. En mijn moeder hield haar mond omdat ze bang was dat ik anders uit huis zou worden geplaatst.” Dat gebeurde niet, maar die angst kregen wel alle kinderen mee, vertelt hij. “Het kwam de machthebbers maar wat goed uit. Iedereen dacht altijd: de Stasi is overal en alomtegenwoordig. Al was dat natuurlijk niet waar.”
In een systeem met zo ontzettend veel regels, begint burgerlijke ongehoorzaamheid met het afzetten tegen die regels. “Je ziet dat mensen op een gegeven moment bepaalde regels beginnen te overtreden.” De DDR-expert herinnert zich een moment dat hij op school, als vijftienjarige, een anti-communistische opmerking had gemaakt. “Dat stond de leraar niet aan. Als straf werd de hele klas de pauze ontzegd. Vervolgens moesten we luisteren naar zijn verhaal over het succes van de DDR, en waarom ik een idioot was.” Kowalczuk had daarna een probleem, niet om wat hij had gezegd, maar omdat hij de pauze van zijn medescholieren had verpest. “De meeste mensen speelden de regels niet alleen mee uit angst, maar ook omdat ze geen ergernis bij hun medemens wilden veroorzaken.”
Kowalczuk besloot als vijftienjarige om niet meer ‘mee te spelen’, hij was niet van plan om de weg die zijn vader – hij was communist – voor hem had uitgestippeld te volgen. Al was het – achteraf gezien – misschien niet eens een echte keuze. “Ik wilde vooral vrij ademen. Pas toen het systeem reageerde met allerlei maatregelen, heb ik gedacht: ‘goed, ik ben dus een tegenstander’.
Voor Kowalczuk waren de consequenties behoorlijk: hij mocht geen eindexamen doen en hij kon ook niet naar de universiteit. In plaats daarvan deed hij een opleiding om bouwvakker te worden. “Maar ik had geen zin om als bouwvakker aan het werk te gaan, dat leek me veel te inspannend.” Hij vond een baan als portier bij een klein instituut in het zuiden van Berlijn. “Dat deden meer mensen zoals ik: ze zochten baantjes als tuinier bij een begraafplaats, of ze werden portier net als ik. Baantjes die laag in aanzien stonden. Je verdiende heel weinig geld, maar de staat liet je tot op zekere hoogte met rust: ‘Ok, we hebben het begrepen, je wilt niks met ons te maken hebben. En zolang je niet demonstreert laten wij jou ook met rust.’” Na de val van de Muur kon Kowalczuk eindelijk studeren. De DDR werd zijn onderzoeksthema. “Het was zeker niet mijn plan om mijn hele carrière in het teken van onderzoek naar de DDR te plaatsen, maar zo lopen die dingen nou eenmaal.”
Van een grote politieke oppositie was in het laatste decennium van de DDR volgens Kowalczuk zeker geen sprake. “De Stasi stelde dat het om een paar duizend mensen ging. Maar met dat soort aantallen moet je oppassen natuurlijk.” Hij weet wel dat het om een relatief kleine groep ging. “De groep mensen die geprobeerd heeft om zijn burgerlijke ongehoorzaamheid te tonen is natuurlijk veel groter,” aldus de historicus. Hij somt op: de jongeren die tijdens concerten schreeuwden dat de muur moest worden opgebroken, maar ook de Union-fans die ‘Stasi-Schweine’ riepen tijdens een wedstrijd tegen BFC Dynamo. De jongeren die niet mochten studeren omdat ze ze niet bij het leger wilden. Of de mensen die zich plotseling tot het Christendom bekeerden en acties voorbereiden in de kerk. Toch ligt het altijd genuanceerder dan je denkt, benadrukt Kowalczuk: “Bijna niemand is altijd dezelfde persoon. De ene dag ben je tegenstander van het systeem, de volgende dag pas je je aan. En de derde dag ben je beiden.” Hij geeft een voorbeeld: “’s middags gaf ik mijn mening, maar ’s avonds was ik alweer bang dat ik in de gevangenis zou worden gegooid en hield ik mijn mond. Om mij de volgende ochtend weer te schamen dat ik niks had gezegd.”
Heidi Krieger is elf jaar wanneer ze een leuke hobby ontdekt: atletieken. In de jaren ’70 in Oost-Duitsland blijft zoiets niet lang onopgemerkt. Een tot in de puntjes geperfectioneerd selectie- en opleidingssysteem brengt van alle schooljeugd in kaart wie talent heeft voor welke sport. Kogelstoten en discuswerpen. Daar zou de kleine Heidi wel eens groot in kunnen worden.
Heidi begrijpt best hoe het werkt: succes in de sport, betekent succes in het leven. Dus traint ze hard, en wordt tot haar grote vreugde op haar veertiende toegelaten tot de Kinder- und Jugendsportschule van de machtige sportclub SC Dynamo Berlin, die wordt gesponsord door de Stasi. Naast normale vakken als rekenen en taal, krijgt ze dagelijks trainingen gewichtheffen, discuswerpen en kogelstoten. Het valt haar zwaar, maar haar trainer geeft haar extra vitaminen om aan te sterken. Blauwe tabletten, gewikkeld in zilverfolie, verpakt in plastic.
Op 21-jarige leeftijd, in 1986, wint Heidi de gouden medaille kogelstoten op de Europese Olympische Spelen in Stuttgart. Ze gooit het ding 21,10 meter ver. Heidi is een succes.
Maar Heidi bestaat nu al lang niet meer, en ook haar record is sinds 2012 van de Olympische lijst geschrapt. De blauwe pillen waren geen vitaminen, maar het inmiddels beruchte middel Oral Turinabol, mannelijke geslachtshormonen. Iedere tablet bevatte zo’n 5 miligram testosteron - Heidi nam ze vanaf haar zestiende dagelijks, soms wel vijf op één dag. Haar testosteronspiegel was in die tijd 37 keer zo hoog als die van een gemiddelde vrouw, bleek achteraf. Na jaren van depressie, onzekerheid en suïcidale neigingen, besloot ze in 1997 een geslachtsveranderingsoperatie te ondergaan. Heidi is nu Andreas.
Andreas is een van de beroemdste slachtoffers van de dopingpraktijken in de DDR. Hij voert een lange lijst aan van krakkemikkige lotgenoten die ooit, net als Heidi, gevierd werden als kampioenen. Tegenwoordig kampen ze met leverfalen en nierproblemen, velen hebben versleten of scheefgegroeide botten en gewrichten. Vrouwelijke ex-topsporters hebben last van baardgroei en een lage stem, soms groeide hun clitoris uit tot een kleine penis. Depressie, boulimia en suïcidaliteit komen veel voor, evenals miskramen en onvruchtbaarheid. Sommige ex-topsporters kregen kinderen die gedeeltelijk verlamd zijn, klompvoeten hebben, of het Syndroom van Down. Anderen waren al dood voor ze überhaupt aan kinderen konden beginnen.
Tot zo ver de DDR. De andere kant van het IJzeren Gordijn heeft soortgelijke verhalen te vertellen. Uit West-Duitsland komt namelijk dat andere, inmiddels iconische slachtoffer: de zevenkamper Birgit Dressel. In 1987 overleed ze op 26-jarige leeftijd in een ziekenhuis in Mainz. Schreeuwend van de pijn, zo gaat het verhaal. Dressel was hard op weg naar de top toen ze tijdens een kogelstoottraining ineens pijn kreeg in haar heupen. Drie dagen later overleed ze. In haar lichaam werden sporen gevonden van 101 verschillende preparaten, variërend van vitaminen tot verboden spierversterkers. Haar gewrichten waren ontstoken, haar botten vergroeid. ‘Een slachtoffer van de farmaceutische industrie’, zei haar vader later. ‘Een tragische samenloop van omstandigheden’, meende haar sportarts Armin Klümper, alias de ’wonderdokter van Freiburg’.
DDR: EEN STAATSGEHEIM PLAN
In de DDR heette het Staatsplanthema 14.25, een staatsgeheim plan dat in 1974 vaststelde dat de inzet van doping onderdeel was van het trainingsproces van topsporters in de DDR. Zo’n 15.000 Oost-Duitse sporters, volwassenen én minderjarigen, werden door hun trainers en sportartsen op een systematisch ’vitaminen’-dieet gezet. Ook vóór 1974 werden al volop gekleurde pillen uitgedeeld, maar toen de dopingcontroles in het buitenland steeds beter werden, ontstond in de DDR de behoefte de touwtjes meer in handen te hebben, en het dopinggebruik voortaan van bovenaf te regelen.
Het dopingbeleid van de DDR werd in 1991 door Brigitte Berendonk blootgelegd in haar geruchtmakende boek Doping Dokumente. Berendonk, zelf ooit DDR-jeugdkampioen vierkamp en later West-Duits kampioen discuswerpen (in 1971) en kogelstoten (in 1973), had met haar man, bioloog Werner Franke, beslag weten te leggen op een aantal van de nauwkeurig omschreven dopingplannen.
Vooral de enorme omvang en systematiek die Berendonk onthulde, schokte binnen- en buitenland. Toch worden de feiten - hoe minitieus gedocumenteerd ook - massaal ontkend door politici, trainers, sportartsen en sporters. Pas in 1998 werd een aantal betrokkenen artsen en politici veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraffen en geldboetes, een groep slachtoffers krijgt een - symbolische - schadevergoeding. Ondanks deze erkenning worden mensen als Berendonk die de dopingpraktijken aan de kaak stellen, tot in lengte van dagen beschimpt of zelfs bedreigd.
IN WEST-DUITSLAND WAS HET NET ZO ERG
Ook West-Duitsland had een dopingbeleid - al had het daar geen officiële naam, en waren er geen nauwkeurig omschreven plannen. En ook in West-Duitsland heerste collectieve ontkenning - al duurde ’ie daar nog veel langer: tot augustus 2013. Toen maakte een onderzoek van de Humboldt Universität Berlin een einde aan de langgekoesterde illusie dat alleen het oosten zich schuldig had gemaakt aan structurele dopingpraktijken. De studie onthulde dat in de voormalige BRD tussen 1970 en 1990 stelselmatig en op grote schaal doping was ingezet, en dat de middelen ook in de BRD aan minderjarigen waren uitgedeeld. Dit alles met medeweten en soms zelfs op aandringen van de West-Duitse politici. Saillant detail: de studie lag al maanden afgerond op de plank, maar het ministerie van binnenlandse zaken maakte haar pas openbaar - en alleen in gecensureerde versie - toen delen ervan naar de pers waren gelekt. In het rapport dat het ministerie vrijgaf, waren namen van politici weggelaten, omdat enkelen nog actief zouden zijn.
Uit het onderzoek bleek onder andere dat de West-Duitse overheid naar schatting tien miljoen Duitse Mark had besteed aan 516 wetenschappelijke onderzoeken naar de prestatiebevorderende werking van anabolen, testosteron en EPO. Trainers zetten de sporters hevig onder druk die middelen te nemen: wie weigerde mocht eenvoudigweg niet meedoen aan belangrijke wedstrijden. Over de bijwerkingen, die wel degelijk uit de onderzoeken naar voren kwamen, werd met geen woord gerept. De trainers en sportartsen werden op hun beurt weer onder druk gezet door politici die overdreven ambitieuze doelen stelden. Bij officiële dopingcontroles werd er bovendien maar al te graag een oogje dichtgeknepen.
DOPINGWEDSTRIJD
Zo vond tussen Oost- en West-Duitsland een heuse dopingwedloop plaats. Het stelselmatige dopinggebruik in West-Duitsland was volgens de studie van de Humboldt Universität weliswaar geen directe reactie op het dopingbeleid in de DDR, maar de ontwikkelingen in beide staten verliepen wel parallel aan elkaar. Uit het rapport blijkt dat West-Duitse politici wilden dat de West-Duitse sporters dezelfde kansen hadden als hun Oost-Duitse collega’s. De BRD moest minstens zo goed presteren als de DDR - zo niet beter. Om dat doel te bereiken, was volgens de politici ieder middel geheiligd. De Olympische Spelen in 1972 in München waren hiervoor de motor geweest, toen de DDR - nota bene in het hol van de leeuw - meer medailles had behaald dan de BRD.
Wie ooit had gedacht dat de hereniging van West- en Oost-Duitsland - beide goed voor talloze olympische medailles - zou resulteren in een oppermachtig sportland, kwam letterlijk en figuurlijk bedrogen uit.
Onlangs overleed de ooit sterkste man ter wereld. Zijn lot wordt beschouwd als symbolisch voor de sportprestaties van Oost- en West-Duitsland. Gerd Bonk, de voormalig DDR-gewichtheffer, stierf op 63-jarige leeftijd. Jarenlang had hij anabolen geslikt, jarenlang had hij wereldtitels behaald. Toen zijn prestaties in 1984 afnamen, bleek hij versleten. Bonk had suikerziekte, zijn nieren en andere organen haperden, hij belandde in een rolstoel. Ziek en invalide leefde Bonk nog een kleine dertig jaar voort, tot de ooit sterkste man ter wereld in oktober 2014 overleed aan zijn gebreken. Ooit gevierd, maar in herenigd Duitsland liever vergeten.