HOE EEN DICTATUUR TE OVERLEVEN

We zouden het bijna vergeten, maar tot 1989 leefde half Europa onder een dictatoriaal bewind. Voor die Europeanen is het verleden alles behalve vergeten; sommigen hebben er nog steeds steeds nachtmerries over. Maar zelfs in een dictatuur wordt gelachen, ook in een dictatuur hebben mensen elkaar lief. Want ze zijn veerkrachtig en nooit alleen maar slachtoffers. Ze vinden een manier om hun dagelijkse problemen draaglijk te maken. In de serie korte films ‘How to Survive a Dictatorship’ delen zes Europeanen hun overlevingsstrategieën en vertellen zij hun persoonlijke verhaal. Bij elkaar vormen de films een survivalgids.

How to Survive a Dictatorship is onderdeel van het How to Survive a Democracy Pop-up Museum, een reizende tentoonstelling over democratie en dictatuur in Europa. Lees hier meer over het pop-up museum.

Share this

(On)gebreideld – de podcast

'Politici zijn net luiers', vindt Jos Ripken en dat zullen ze weten ook! Vrijheid van pers en meningsuiting is belangrijk voor een democratie, dat zal niemand ontkennen en de Poolse radiomaakster Janina Jankovska weet dat als geen ander. In communistisch Polen verzon ze allerlei manieren om de censor te ontwijken en de verhalen die ze écht wilde vertellen toch bij haar publiek te krijgen. In 2018, in een tijd van Twitter en fake news, spuit de werkloze Jos Ripken vanuit zijn huis in Biddinghuizen de hele dag door ongebreideld zijn mening over politici. Hij gaat daar behoorlijk ver in, soms op het bedreigende af. Waarom eigenlijk? En is de vrijheid van meningsuiting daarvoor bevochten? Moet er controle komen op hate speech en fake news? In heel Europa wordt daar door overheden over gesproken, maar wat vindt Janina Jankovska, die haar leven streed voor vrijheid van meningsuiting, daar eigenlijk van?

Luister naar twee totaal verschillende verhalen, die misschien toch alles met elkaar te maken hebben in de podcast (On)gebreideld.

Dit audioverhaal maakt onderdeel uit van het What If!? Pop-up Museum en werd vertoond tijdens Grenzeloos Geluid in de Brakke Grond in Amsterdam en tijdens In the Dark in Antwerpen.

Share this

Waarom jongeren in Oost-Europa demonstreren

In verschillende Oost-Europese landen waren er afgelopen jaar grote demonstraties. Hoewel (rechtse) conservatieve partijen in landen als Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Polen en Roemenië stevig in het zadel zitten, zijn veel jongeren ontevreden met de koers van hun land. In deze video's vertellen ze waarom ze demonstreren.

Jakub Kratochvil deed voor ons verslag uit Slowakije. Begin 2018 werd daar journalist Ján Kuciak vermoord. Hij deed onderzoek naar banden tussen overheidsofficials en de Italiaanse maffia. Massale protesten volgden.

 

 

Octavian Coman maakte een video in Boekarest, waar demonstraties tegen corruptie bij de overheid maar aan blijven houden.

 

Met dank aan Matthea de Jong / IepenUp / Leeuwarden Culturele Hoofdstad van Europa.

Share this

De status-quo-omverschoppers

Wat nou als we het gewoon anders doen? Het is een ogenschijnlijk simpele vraag, die grote veranderingen in gang kan zetten. In de jaren zestig vroegen mensen wereldwijd zich af of en hoe het anders kon. Maar om de juiste vragen te kunnen stellen, is verbeelding nodig. 

In heel Europa verzamelen we met het WHAT IF!? Pop-up Museum ideeën voor een andere maatschappij. In de fotocabine kunnen bezoekers hun gedachten achterlaten; wij voegen ze toe aan de collectie van het museum.  Wat dacht u van: Wat als we allemaal dezelfde namen hadden? Wat als we allemaal bescheiden waren? Wat als we in de toekomst konden kijken? De verbeelding aan de macht!

 

Share this

“Politici zijn nooit de bondgenoten van homoseksuelen geweest.”

Karol Radziszewski maakt zich zorgen over de positie van homo’s in Polen. “Veel oudere mannen vonden Polen tijdens het communisme in sommige opzichten veiliger dan nu”, vertelt hij in vloeiend Engels via Skype. De kunstenaar is de oprichter en uitgever van DIK Fagazine, een artistiek homoblad over het voormalige Oostblok, waarin kunstzinnige fotoportretten van (half)naakte mannen worden afgewisseld met lange interviews en verhalen. In 2015 richtte Radziszewski ook The Queer Archives Institute op, een archief voor queer  geschiedenis in Oost-Europa. Sindsdien organiseert hij tentoonstellingen over de hele wereld.

Vergeten geschiedenis

In Polen was homoseksualiteit al in 1932 niet meer strafbaar, decennia eerder dan in veel andere Europese landen. Dat gaf de homogemeenschap er een zekere vrijheid. Tijdens het communisme werd homoseksualiteit niet zo zozeer geaccepteerd, er werd simpelweg gedaan alsof het niet bestond. Veel homo’s waren getrouwd maar hadden daarnaast seks met mannen”, vertelt Radziszewski.  Homofobie kwam vooral van de kerk. “

Lukasz Sculz deed aan de Universiteit van Antwerpen onderzoek naar de homoseksuele media in communistisch Polen. Hij vindt dat die tijd niet geromantiseerd moet worden: “In de jaren tachtig werden homomannen beroofd, in elkaar geslagen en zelfs vermoord in cruisegebieden door groepjes heteromannen. Bovendien kregen ze met allerlei obstakels te maken. Zo was het bijvoorbeeld heel moeilijk om als homoseksuele man huisvesting te krijgen.”

“Zelfs de term coming out werd gebruikt”

Sculz dook als mediaonderzoeker in de geschiedenis van de eerste Poolse homoblaadjes: “Toen ik de tijdschriften vond, was ik in shock. Deze historie was compleet vergeten,” vertelt Szulc over eenvoudige blaadjes als Filo en het al in 1983 opgerichte Biuyletin, later Etap (in het Nederlands: Fase) genaamd. De invloed van het Westen op het homoseksuele bewustzijn in Polen was toen, net als nu, groot. “Filo nam in de begintijd rond 1986 hele artikelen over uit gesmokkelde homoblaadjes uit Frankrijk, Duitsland of Engeland. Pas later schreven de redactie eigen stukken”, vertelt Szulc. De lange artikelen in Filo en Etap werden hier en daar afgewisseld met tekeningen van naakt mannelijk schoon.

Szulc was verbaas over de kennis die het gesloten communistische land had van het westerse leven. “In Filo werd homoseksualiteit soms aangeduid met het Engelse gay in plaats van de Poolse term homoseksualista.” Ook inhoudelijk was de westerse invloed duidelijk zichtbaar: “De nadruk lag op visibility van homo’s, er werd opgeroepen om te vechten voor je rechten. Zelfs de term coming out werd gebruikt.”

Operatie Hyacinth

In 1985 kregen Poolse homo’s voor het eerst te maken met ronduit vijandig beleid van de autoriteiten. Homoseksuele mannen werden geregistreerd in een databank, officieel om de verspreiding van HIV tegen te gaan. In de praktijk werden de mannen gechanteerd en gedwongen tot samenwerking met het regime.

Onbedoeld had Operatie Hyacinth, zoals het beleid heette, tot gevolg dat het Poolse homo’s meer zelfbewustzijn gaf. “’Hyacinth’ kan worden beschouwd als het Poolse ‘Stonewall’, zegt Radziszewski, verwijzend naar de politie-inval in een gaybar in New York in 1969, die wordt gezien als het beginpunt van de moderne Amerikaanse homobeweging. “In Polen braken er geen gevechten of demonstraties uit, zoals in New York, maar Operatie Hyacynth dwong de homogemeenschap voor het eerst om op zichzelf te reflecteren en zich te organiseren”. De oprichting van de eerste homorechtenorganisatie van Polen, de Warschau Homobeweging, was een directe reactie op Operatie Hyacinth.

De geschiedenis van de homobeweging in communistische Polen is des te relevanter, nu de zeer conservatieve Recht- en Rechtvaardigheidspartij aan de macht is, vindt Szulc: “We kunnen zo veel leren van onze eigen geschiedenis. Het debat dat nu wordt gevoerd over homo-emancipatie lijkt veel op de discussies in de homoblaadjes van de jaren ’80. Szulc noemt het jammer dat Polen in de strijd tegen homofobie niet terugvallen op hun eigen geschiedenis, maar in plaats daarvan kijken daar het Amerikaanse of westerse verleden.

DE EU ALS PROGRESSIEVE BOEMAN

De huidige leider van Recht en Rechtvaardigheid verdedigde een verbod op ‘homoseksuele propaganda’ op scholen en stelde dat homoseksuelen geen leraren moesten zijn. Polen is ook nog steeds een van de weinige landen in de Europese Unie die grondwettelijk hebben vastgelegd dat het huwelijk iets heteroseksueels is en heeft geen geregistreerd partnerschap voor homostellen.

Maar ook van minder conservatieve politici hoeven LHBT’ers in Polen niets te verwachten, zegt Matheusz Sulwinski. Hij is de woordvoerder van de Stonewall Grupa, een homobelangengroep die in 2015 werd opgericht om weerstand aan het Polen van de rechts-conservatieven te bieden. “Zolang Recht en Rechtvaardigheid aan de macht is, hoeven we geen positieve verandering te verwachten,” zegt Sulwinski. “Maar in de acht jaar dat de liberalen het voor het zeggen hadden, gebeurde er eigenlijk ook niks. Politici zijn nooit onze bondgenoten geweest.” Radziszewski herkent dat beeld: “De liberalen hebben zich in het verleden weinig ingezet voor de rechten van LHBT’ers. Links is verdeeld; er zijn oude socialisten, jonge communisten en liberalen. Jonge homo’s weten niet bij wie ze steun moeten zoeken.”

Onderzoeker Sculz: “Na de val van het IJzeren Gordijn wilde Polen zoals het westen zijn, in politiek en economisch opzicht. Het land werd democratisch en kapitalistisch. Maar meer behoudende Polen vroegen zich hardop af: wat blijft er dan over van onze eigen identiteit? Het antwoord werd: culturele identiteit, het gevoel van ‘we zijn christenen met traditionele waarden’.” Homoseksualiteit raakte sterk gepolitiseerd in het nieuwe democratische Polen. In 2003, toen het referendum over toetreding tot de Europese Unie gehouden werd, doemde bij veel mensen het spookbeeld op van het homohuwelijk waartoe Polen gedwongen zou worden als het land lid zou worden. Er was per slot van rekening een wet tegen arbeidsdiscriminatie op basis van sekse en seksuele voorkeur gekomen onder druk van de EU. In debatten over seksualiteit en gender komt is de EU vaak de grote progressieve boeman.

“De Recht- en Rechtvaardigheidspartij tast af hoe ver ze kan gaan”

Radziszewski stelt dat onder de rechtse regering homofobe geluiden ruimbaan krijgen. “Vroeger waren rechtse politici ook homofoob, maar namen ze afstand rechts-radicale geluiden; ze schaamden zich daarvoor. Nu steunen ze ook de meest extreme stemmen in de samenleving. Dat is het ergste dat ze doen, denk ik. Deze regering tast af hoe ver ze kan gaan.” Volgens de kunstenaar heeft de regering een klimaat geschept waarin homofobie kan groeien. “Een homoseksuele vriend van mij is pas geleden nog in elkaar geslagen op straat. Er zijn geen hate crime wetten tegen homofoob geweld in Polen.”

Als tegenreactie roert een nieuwe generatie homoactivisten zich, volgens Radziszewski. En net de Poolse homo’s in de jaren tachtig deden, kijkt de jonge generatie van nu naar het Westen voor inspiratie. Sulwinski, woordvoerder van Stonewall Grupa: “De jonge generatie heeft weinig historische kennis. Zeker de jongste generatie herinnert zich geen tijd waarin homoseksualiteit écht taboe was.” Jammer, vindt Radziszewski het gebrek aan historisch: “Al zou je ze vertellen dat homo’s vroeger werden doodgeschoten, het interesseert ze niet.” Maar onzichtbaar zoals tijdens het communisme worden homo’s nooit meer. Radziszewski: “Dat is wat er is veranderd. We zijn nu zichtbaar, zelfs de uitingen van homofobie zijn daar een bewijs van.”

Share this

“Verbazingwekkend dat die rechtse jongen zo welgemanierd is.”

Het lijkt een standaard debat setting: twee leren banken, vier journalisten, een debatleider staand in het midden. Ware het niet dat op iedere bank twee tegenpolen zitten. En ware het niet dat dit Polen is; er zijn maar weinig Europese landen waar de journalistiek zo gepolariseerd is als hier. Die tegenpolen spreken doorgaans niet met elkaar – laat staan dat ze ogenschijnlijk gebroederlijk een bankje delen.

“Verbazingwekkend dat die rechtse jongen zo'n welgemanierd en geciviliseerd persoon is. Beter dan verwacht, moet ik zeggen”, breekt Seweryn Blumsztajn (71) op geheel eigen wijze het ijs aan het begin van het debat over de stand van de media in Polen. Blumsztajn is in Polen een beroemdheid, vanwege zijn strijd tegen het communistische regime in de jaren ’70 en ‘80, en omdat hij in '89 medeoprichter was van de grootste krant van Polen, Gazeta Wyborcza. Als je Polen ruwweg in twee kampen zou opdelen, dan behoort Blumsztajn tot het progressief-liberale kamp. Mensen aan ‘zijn kant’ zijn tegen de huidige regering en vaak pro-EU.

“Je kunt hier alleen maar vegetarisch eten.”

Die 'welgemanierde jongen' waarover Blumsztajn het heeft, is Marcin Makowski (31). Makowski behoort tot het andere kamp: rechts-conservatief, aanhanger van de huidige regering. Hij hoort Blumsztajns commentaar vriendelijk grinnikend aan; hij had het wel verwacht. Bij binnenkomst in het Warschause theater waar het debat plaatsvindt, had Makowski wat ongemakkelijk om zich heen gekeken. “Je kunt hier alleen maar vegetarisch eten. Deze plek is dus zo links als maar zijn kan”, mompelde hij afkeurend. “Maar ja”, verduidelijkte hij vergoelijkend, “alles in Polen is politiek, daar ontkom je niet aan.”

Naast Makowski op de rode bank zit generatiegenoot en tegenpool Jakub Majmurek (35). Majumurek schrijft als freelancejournalist voor kranten en tijdschriften die Makowski nooit zou lezen; Majmurek komt op plekken waar ze progressief theater maken en vegetarisch eten. Beide mannen kennen elkaar alleen van naam, kijken elkaar tijdens het debat nauwelijks aan, maar de sfeer is luchtig. Nog wel.

Ook Blumsztajn zit naast een generatiegenoot van ‘het andere kamp’: Janina Jankowska. Jankowska, gerenommeerd radio-journalist, deed net als Blumsztajn tijdens het communisme verzetswerk voor vakbond Solidarność. Beide journalisten vochten ooit voor dezelfde idealen, maar sloegen na ’89 ieder een andere weg in. Jankowska rechtsaf, Blumsztajn links.

PARALLELLE WERELDEN

Twee generaties journalisten, twee politieke kampen die liever niet in elkaars nabijheid zijn. Waarom zitten ze hier nu, naast elkaar? De aanleiding is het vijftigjarige jubileum van de protestmars die Poolse studenten in 1968 in Warschau hielden tegen de censuur van het communistische regime – een ongekende actie in die tijd. Bijna dertig jaar na de val van het communisme in 1989 is er officieel persvrijheid, maar desondanks zijn de zorgen over de staat van de Poolse media groot. De onafhankelijke Amerikaanse democratie-waakhond Freedom House beoordeelt de status van de persvrijheid in Polen bijvoorbeeld sinds een paar jaar als slechts ‘gedeeltelijk vrij’. De rechtse regering is volgens Freedom House ‘intolerant’ ten opzichte van onafhankelijke en kritische verslaggeving en de zelfcensuur van journalisten is toegenomen.

Wie de wereld door de ogen van de rechtse Poolse media bekijkt, krijgt een heel andere versie van de werkelijkheid voorgeschoteld dan degene die de wereld ziet door de bril van de progressief-liberale media. Het zijn parallelle werelden, die elkaar zelden raken, elk met hun eigen narratief. Wat blijft er dan over van de journalistiek en wat is de verantwoordelijkheid van de individuele journalist? Om die vragen te bespreken en om de parallelle werelden te verenigingen op één podium, organiseerde het IRON CURTAIN PROJECT een debat: op de jubileumdag van de strijd tegen censuur.

Er was vooraf gewaarschuwd: “Het is een bizar plan, en waarschijnlijk ook onuitvoerbaar”, zo verzekerde journalist Kamil Bałuk (28), coördinator van Instytut Reportażu, een Pools opleidingscentrum voor journalisten. Óf de tegenpolen vechten elkaar de tent uit, óf – aannemelijker – er zou geen enkele journalist bereid zijn mee te doen.

Het bleek niet overdreven. Sommige journalisten weigerden de uitnodiging. “Sorry”, schreef bijvoorbeeld Aleksandra Rybinska, een gerenommeerd journalist die voor rechtse titels werkt. “Ik ken de standpunten van de liberale Poolse media van buiten. Ik weet al wat ik ga horen, en ik weet ook wat de meer conservatieve journalist me gaat vertellen: exact het tegenovergestelde. Ik betwijfel of dit iemand zal helpen de situatie in Polen beter te begrijpen.”

“Een bizar plan, en waarschijnlijk onuitvoerbaar.”

Wie aan de macht is, dicteert het narratief. Dat is altijd zo geweest in Polen. Na de val van het communisme groeide de krant van Solidarność Gazeta Wyborcza – wat nota bene ‘verkiezingskrant’ betekent – uit tot de belangrijkste krant van Polen. Het werd de spreekbuis van de liberalen, medegefinancierd door advertenties van overheidsorganisaties. De krant werd gemaakt door de overwinnaars op de communisten: zij waren de nieuwe elite, zij profiteerden van het kapitalisme en zij werden almaar hoogmoediger, aldus hun tegenstanders. Gazeta Wyborcza was niet de enige: het hele medialandschap werd bepaald door de elite van Solidarność. Dat ook de publieke tv- en radio-zenders meer neigden naar de liberale standpunten van de regering dan naar de standpunten van de rechtse oppositie, bevestigt ook democratie-waakhond Freedom House. Polen kent volgens de organisatie namelijk geen traditie van onafhankelijke publieke omroep zoals bijvoorbeeld de BBC.

HET ANDERE KAMP AAN DE BEURT

En nu is na al die jaren de rechterkant ‘aan de beurt’. Sinds 2015 maakt de rechts-conservatieve partij Recht en Rechtvaardigheid (PiS in het Pools) van Jarosław Kaczyński de dienst, en het narratief uit. Maar PiS doet dat nu harder en gemener dan andere regeringen ooit gedaan hebben, klaagt het progressief-liberale kamp van journalisten als Jakub Majmurek. Kort nadat PiS de parlementaire verkiezingen in oktober 2015 won, werd het management van de publieke omroepen vervangen. Journalisten werden ontslagen, of vertrokken zelf. Sindsdien is het tv-journaal een spreekbuis van de PiS regering, schrijft ook Freedom House bezorgd in zijn persvrijheidrapport.

De taal van ’68 is terug, volgens het liberale kamp. “Die was immers ook gebaseerd op leugens en manipulatie”, stelt Majmurek tijdens het debat. Van een luchtige sfeer is op de rode banken in het Warschause theater inmiddels geen sprake meer. “Als het tv-nieuws je niet bevalt, kijk je maar naar een andere zender – dat kan namelijk in een vrij land als het onze”, sneert Jankowska, uit het rechtse kamp. “Die paniek dat Kaczyński een gevaar vormt voor de vrijheid van meningsuiting gaat er bij mij niet in.”

Jankowska, klein van stuk en fel van toon, weet maar al te goed wat het betekent wanneer de staat een monopolie op media heeft: zij werkte zelf in ’68 als jonge verslaggever bij Radio Polska. "Het zou niet eens in me zijn opgekomen om in '68 een reportage te maken over de studentenopstanden", vertelt ze. "Voor wie? Niemand, niemand zou het publiceren of uitzenden. Natuurlijk niet, de staat bepaalde. Tegenwoordig kun je gewoon naar een ander medium." In de jaren zeventig ging Jankowska stiekem – naast haar 'normale' radiobaan – aan de slag voor de ondergronds pers, in de jaren tachtig deed ze werk voor de oppositionele vakbond Solidarność. Blumsztajn, naast Jankowska op de rode bank, was al sinds '68 actief in het ondergrondse verzet. “Die hele strijd is voor niks geweest, mevrouw Janina”, bijt generatiegenoot Blumsztajn Jankovska toe. “Wat er nu gebeurt, is tegen de democratische regels. De publieke tv-zender is enkel bezig met propaganda en haatzaaierij. Het medium is de partij, net als toen.”

Gazeta Polska is gewoon ‘szmata’, een slet”

Blumsztajn krijgt zijn eigen verwijt in zijn gezicht terug. Zijn krant, Gazeta Wyborcza voert toch ook al jarenlang campagne op haar voorpagina’s, houdt Makowksi Blumzstajn voor. “Jullie publiceren manifesten en geven zelfs stemadvies.” Dat is een ander verhaal, vindt Blumsztajn. “We doen dat omdat we vinden dat de huidige regering de democratie kapotmaakt. Ik geloof niet in niet-geëngageerde journalistiek. Wij vechten voor persvrijheid. Als de overheid daartegen is, vechten wij tegen de overheid.” Majmurek, geheel aan Blumsztajns kant, doet ook een duit in het zakje: “Het is net als in een oorlog. Legers mogen vechten, maar moeten wel bepaalde regels volgen.”

Blumsztajn is op dreef. Wat Gazeta Wyborcza doet, is niet te vergelijken met hoe de rechtse media zich gedragen, zegt hij. Neem nou de rechtse krant Gazeta Polska, die vanwege de populistische en xenofobische teksten geregeld wordt vergeleken met nazi-Duitsland, “dat is gewoon ‘szmata’, een slet.” Bij dat woord begint de zaal zowel te klappen, als afkeurend te schuifelen. Eén persoon staat op en loopt weg. “Hoe zouden jullie reageren als zoiets over Gazeta Wyborcza gezegd zou worden?”, richt Makowski zich tot de klappende mensen. “Het schiet niet op als we in dit soort bewoordingen tegen elkaar praten.”

HET GESCHELD GAAT DOOR

Waar voor gewaarschuwd was, lijkt nu toch echt een beetje te gebeuren: gescheld in plaats van een gesprek. De gemeenschappelijke liefde voor de journalistiek blijkt niet in staat de politieke meningsverschillen te overbruggen. Sterker, beide kampen verwijten elkaar een bedreiging te zijn voor het geliefde vak. “Journalisten zijn in Polen al sinds ’89 té veel betrokken bij de politiek”, analyseert Jankowska. “Een echt publiek debat bestaat hier niet, want men richt zich louter tot het eigen publiek. Journalistiek zou moeten gaan over uitwisselen van gedachten, in plaats van over overtuigen.”

Toch zijn de jonge journalisten na afloop tevreden – al staan ze niet gebroederlijk samen een biertje te drinken, maar ieder met hun eigen ‘aanhang’. Ze noemen het ‘uniek’ dat ze ‘min of meer werden gedwongen’ met elkaar in gesprek zijn gegaan. Het viel hen op dat ook in het publiek beide kampen vertegenwoordigd waren. Dat gebeurt niet vaak, zegt ook medeorganisator Kamil Bałuk glunderend – hij vindt het al heel wat dat het plan überhaupt werkelijkheid is geworden.

“Het kan dus wel.”

“Ik zal hier nog vaak aan denken”, zegt Makowksi. “Want het kan dus wél, een gesprek tussen beide kampen. Mij heeft het aangezet tot denken. Wij journalisten hebben hierin allemaal een verantwoordelijkheid. Ik ga daar meer rekening mee houden.”

De volgende ochtend berichten rechtse kranten op internet in de categorie ‘schandaal’, dat Blumsztajn Gazeta Polska heeft beledigd. Makowski heeft een filmpje van Blumsztajns uitlatingen op Twitter gedeeld, met honderden reacties tot gevolg. Het gescheld gaat nog even door.

Share this

Een nieuwe Sacharov is er niet

Nizjni Novgorod 2018

Nog altijd actueel

‘Zijn artikel is nog altijd actueel’, zegt Ljoebov Potapova. Ze loopt weg en komt terug met een geplastificeerde pagina van Het Paroolvan 13 juli 1968. Ze rolt haar uit over een tafel in het Sacharov-museum in Nizjni Novgorod, vierhonderd kilometer ten oosten van Moskou. De kop ‘In vier etappen naar een leefbare wereld’ springt meteen in het oog. Het is het tweede en laatste deel van het beroemde essay van Andrej Sacharov, de vader van de Sovjetwaterstofbom.

Het is anderhalve week na de toespraak van de Russische president Vladimir Poetin begin maart, waarin hij pocht over nieuwe supersonische kernwapens, als directrice Potapova een rondleiding geeft door het Sacharovmuseum in Nizjni Novgorod. Het is gevestigd in het vierkamerappartement, waarnaar Sacharov in 1980 verbannen werd vanwege zijn aanhoudende kritiek op het Sovjetbewind.

Potapova gaat voor in de gang, met aan het eind een portret van Sacharov, wijst naar zijn vroegere woon- en slaapkamer rechts, met bruine meubels, oranje bekleding en in een kast familiefoto’s ingericht zoals toen, en houdt stil in de tentoonstellingsruimte over Sacharovs levensgeschiedenis die wordt getoond aan de hand van krantenartikelen, documenten, foto’s en anekdotes uit Sacharovs autobiografie. Dit is geen museum met touchscreens en tablets.

Wie zijn essay Gedachten over vooruitgang, vreedzame coëxistentie en intellectuele vrijheid nu leest, kan niet anders dan getroffen worden door de overeenkomsten met de huidige wereld. De kerngeleerde wees vijftig jaar geleden op het gevaar van kernwapens. Hij verfoeide invloedssferen en militaire agressie, bekritiseerde nationalisme, extremisme, dictaturen, dogmatisme en racisme. Sacharov pleitte voor intellectuele vrijheid en uitte niet alleen felle kritiek op het gebrek aan democratie in de Sovjet-Unie, maar ook op bijvoorbeeld racisme in de Verenigde Staten. En niet onbelangrijk, hij droeg oplossingen aan om die problemen in vier etappen te verhelpen, onder meer door het socialisme en kapitalisme naar elkaar toe te laten groeien, als een alternatief voor algehele vernietiging van de mensheid.

In het kantoorgedeelte van het museum zet Potapova koekjes, chocolade en thee op tafel. Bedachtzaam en genuanceerd formulerend, in de geest van de vroegere bewoner, neemt ze alle tijd om te praten over het leven en de ideeën van de man met wie ze nooit één woord heeft gewisseld, maar die haar leven grondig heeft beïnvloed.

 

Directeur Ljoebov Potapova toont Het Parool met het essay van Sacharov. Foto: Floris Akkerman

Het Object 1968

Twee rijen prikkeldraad

In 1968 werkte Andrej Sacharov in Het Object, een afgelegen nucleair onderzoekscentrum tussen akkers en bossen en omgeven door twee rijen prikkeldraad. Op 10 juli luisterde hij naar de radio, het was nadat hij zijn essay had uitgebracht. In zijn autobiografie schreef hij er over:

’10 juli […] ging ik naar de avonduitzending van de BBC luisteren (of van de Voice of America, ik weet het niet meer) en ik hoorde toen mijn naam noemen. Ze zeiden dat op 6 juli een Nederlandse krant een artikel had afgedrukt van het lid van de Academie van Wetenschappen van de USSR. A.D. Sacharov […].’

Sacharov had zijn essay geschreven, omdat hij begreep dat het moment aangebroken was dat hij zich als intellectueel openlijk moest uitspreken over de grote vragen van zijn tijd. Hij voelde zich als vader van de Sovjetwaterstofbom persoonlijk verantwoordelijk. Door zijn werk kende hij het totalitaire Sovjetsysteem en doorzag de gevaren van een leiding die zonder tegenspraak kan handelen. Eerder dat jaar had hij gehoord over de Praagse Lente. Hij had de opwinding, de hoop en het enthousiasme gevoeld over ‘het socialisme met een menselijk gezicht’. In de Sovjet-Unie gebeurde dat jaar ook iets opmerkelijks. Sacharov noemde het een soort mini-uitgave van de Praagse Lente. Nadat drie dissidenten veroordeeld waren, werden duizend handtekeningen opgehaald ter verdediging. Ongekend onder een verstikkend bewind.

Het essay van Sacharov kwam als een schok voor het Kremlin. Moskou zat niet te wachten op de schadelijke ideeën van een Sovjetwetenschapper met aanzien, die overeenkomsten zag tussen Stalin, de overwinnaar van de Tweede Wereldoorlog, en Hitler. Die het kapitalisme, de ideologische vijand, niet afwees. Twee doodzondes. De autoriteiten verhinderden publicatie. Het essay kwam in de samizdat (het ondergrondse literaire circuit) terecht en ging rond binnen een klein publiek. De massa kreeg er niets van mee.

Maar het artikel vond wel zijn weg naar het buitenland en belandde bij de Nederlandse schrijver Karel van het Reve, op dat moment correspondent in Moskou. Sacharov in zijn autobiografie: ‘[…] ik wist niet dat een paar mensen al hadden geprobeerd het manuscript naar het buitenland door te spelen, via de correspondent van de Amerikaanse New York Times, maar deze weigerde het manuscript omdat hij bang was dat het om een falsificatie of een provocatie ging. Daarna werd het half juni door Andrej Amalrik (dissident en schrijver, FA) aan Karel van het Reve, de correspondent van een Nederlandse krant gegeven, ik geloof het Amsterdams Avondblad(bedoeld wordt Het Parool, FA).’

Zonder elkaar persoonlijk te kennen maakte Van het Reve Sacharov wereldberoemd. Het buitenland hoorde opeens een ander geluid uit het gesloten Sovjetblok. En niet van zomaar iemand. Maar van de vader van de Sovjetwaterstofbom, die in de Sovjet-Unie altijd met alle egards behandeld was. Na Het Paroolvolgde The New YorkTimes met een publicatie en pikte de rest van de wereld het op. ‘Ik kan me herinneren dat volgens de International Publishers Association de totale oplage van mijn stuk in de jaren 1968-1969 achttien miljoen was; daarmee stond ik op de derde plaats, na Mao Zedong en Lenin en vóór Georges Simenon en Agatha Christie’, schrijft Sacharov niet zonder trots.

Andrej Sacharov

Gorki 1980

Een agent bewaakt de voordeur

‘Het artikel veranderde Sacharovs leven totaal’, blikt Potapova terug. Van wetenschapper werd hij het humanitaire, verlichte geweten van het land. De mensen die het in de Sovjet-Unie niet eens waren met de machthebbers kregen een stem. In 1975 ontving Sacharov de Nobelprijs voor de Vrede. Hij mocht het land niet verlaten om de prijs in ontvangst te nemen.

In 1979 bekritiseerde Sacharov tegenover buitenlandse media de inval van de Sovjet-Unie in Afghanistan. Zijn uitspraken wekten opnieuw de woede van de Sovjetleiders en het Kremlin zette hem in januari 1980 samen met zijn vrouw op het vliegtuig voor een enkele reis naar Gorki, zijn verbanningsoord. Hij kwam terecht in een vierkamerappartement in een buitenwijk van de stad. Gorki (vernoemd naar de Russische schrijver Maksim Gorki en sinds 1990 Nizjni Novgorod geheten) is verboden voor buitenlanders vanwege de aanwezigheid van militaire industrie. Het Kremlin had geen zin in pottenkijkers, dus geen journalist kon hem bezoeken. Een telefoon kreeg hij niet. Een agent bewaakte de voordeur en buiten hield de KGB, de geheime dienst, de wacht. Telkens wanneer Sacharov zijn appartement verliet, werd hij geschaduwd door KGB-agenten. In zijn auto werd hij gevolgd, vaak zelfs door twee wagens, waarbij ze probeerden hem te intimideren. ‘Soms probeerden ze ons bang te maken door een situatie te creëren die weleens op een ongeluk zou kunnen uitlopen,’ schrijft Sacharov er later over in zijn autobiografie.

In de flat waar Sacharov kwam te wonen, woonde ook de tiener Ljoebov Potapova. In de dagen voor Sacharovs komst verschenen er politieauto’s bij het flatgebouw, vertelt ze. De bewoners vermoedden dat er iets bijzonders stond te gebeuren. Eenmaal gearriveerd, drong tot  hen door wie er in het appartement op de begane grond kwam wonen. ‘We kenden hem van gezicht. Andrej Dmitrijevitsj was natuurlijk een bekend fysicus. Maar waarom hij in onze flat trok, wisten we niet.’

‘Van anderen die naar buitenlandse radiozenders luisterden, hoorde ik waarom Sacharov in Gorki verbleef’, vertelt de latere directeur van het Sacharov-museum verder. ‘Maar ik was niet met hem bezig. Ik was achttien jaar. Het was mijn eerste studiejaar en ik was bezig nieuwe vrienden te maken.’ Ze kwam hem weleens tegen bij de ingang van de flat, maar ze wisselden geen woord met elkaar. ‘Hij begreep dat hij niet tegen ons moest praten. Daarmee zou hij ons in gevaar brengen. Wij zagen ook in dat we beter niets tegen hem konden zeggen. Over zijn opvattingen wisten we niets. Daarover werd niet veel gesproken. Samen met andere studenten vroegen we onze docent politieke economie waarom Sacharov in ballingschap zat. Hij zei: ‘Ik weet het niet, en ik raad je aan het niet te weten.’

 

De flat waar Sacharov naartoe verbannen werd in Gorki, huidig Nizhny Novgorod. Foto: Floris Akkerman

Gorki 1986

‘Goedemiddag, u spreekt met Gorbatsjov’

Op 15 december 1986 in de avond werd er aangebeld bij Sacharov. Twee monteurs, in gezelschap van een KGB-agent, begonnen een witte telefoon te installeren. ‘Morgen wordt er tegen tienen gebeld’, zei de KGB’er bij het weggaan. Net toen Sacharov de volgende dag op het punt stond brood te halen, ging om drie uur de telefoon.
‘Goedemiddag, u spreekt met Gorbatsjov.’
‘Goedemiddag’, reageerde Sacharov.
‘U krijgt de mogelijkheid terug te komen in Moskou’, meldde Gorbatsjov, ‘het decreet van het presidium van de Opperste Sovjet zal worden herroepen.’

Twee dagen later namen Sacharov en zijn vrouw de trein naar de hoofdstad. De vrijlating paste binnen een vrijere Sovjet-Unie onder leider Michail Gorbatsjov. In Moskou zette Sacharov zich in voor het verminderen van het aantal raketten in Europa. Hij pleitte voor het verkleinen van het Sovjetleger en wees op de gevaren van kernenergie. In maart 1989 werd hij gekozen tot gedeputeerde, maar datzelfde jaar nog overleed hij op 14 december. De bevolking bewees hem massaal de laatste eer. Twee jaar later wordt in zijn voormalige flat in Nizjni Novgorod het Sacharov-museum geopend.

Sacharov-museum met op tafel de originele witte telefoon waarmee Sacharov met Gorbatsjov sprak. Foto: Floris Akkerman

Nizjni Novgorod 2018

‘Wat is belangrijker?’

‘De jaren na de val van de Sovjet-Unie in 1991 waren een moeilijke tijd’, herinnert de huidige directeur van het museum zich. ‘Ik gaf wiskundeles op een school, maar kreeg mijn salaris niet uitbetaald.’ In 1991 is Nizjni Novgorod niet meer afgesloten voor buitenlanders. ‘Rusland opende zich. Er werd over van alles geschreven. Er kwamen allerlei boeken en tijdschriften op de markt. Ik leerde meer en meer over de geschiedenis van Sacharov. Toen zag ik in 1993 een vacature als caissière in het museum en werd aangenomen. Daarna werkte ik er als gids, onderzoeksassistente, hoofdconservator en sinds 2000 ben ik directeur. In de eerste jaren kwamen hier talloze bezoekers. Zelfs zijn voormalige bewakers kwamen kijken hoe Sacharov had geleefd.’

Nu rijden bussen niet meer af en aan naar het Sacharov-museum. Per jaar ontvangt het slechts tweeduizend bezoekers. Op scholen krijgen de kinderen niets over hem mee. De herinnering aan Sacharov raakt versleten. ‘Russen van boven de veertig jaar, opgegroeid in de Sovjet-Unie, bewonderen zijn werk als wetenschapper, maar vinden hem een slecht politicus’, zegt Potapova. ‘Maar zijn essay is met de huidige relatie tussen Rusland en het Westen nog altijd van waarde. Al zijn er verschillen tussen toen en nu’, benadrukt ze. ‘De huidige wereldleiders kunnen leren van Sacharovs oplossingen’, vindt Potapova,  omdat hij over nationale belangen heenstapte en opkwam  voor de belangen van de mens. Want: ‘Wat is belangijker? De mensheid of je eigen land?’, vraagt ze retorisch. ‘Deze vraag is actueler dan ooit. Helaas denken politici niet in de geest van Sacharov.’

De kerngeleerde benadrukte vijftig jaar geleden het belang van militair evenwicht. Geen land moet superieur zijn aan de ander. De verleiding zou dan te groot worden om een aanval uit te voeren. En juist hierover uit Poetin geregeld zijn frustraties over in de relatie met het Westen. Sacharov hechtte ook veel belang aan Intellectuele vrijheid, die stelt de bevolking in staat om machthebbers te controleren en te beoordelen en zorgt voor frisse en nieuwe ideeën.

‘Je moet vrij kunnen denken zonder druk’, beklemtoont Potapova. ‘Als mensen open over problemen praten, leidt dat tot oplossingen. Dan hoef je niet de wapens op te nemen. In Rusland is er meer individuele vrijheid dan tijdens de Sovjet-Unie, maar volledige vrijheid is er niet. Kijk maar naar de moord op Boris Nemtsov (de in 2015 vermoorde politicus en Poetin-criticus, die in de jaren negentig gouverneur was van nota bene de regio Nizjni Novgorod, FA).’ Dan neerslachtig: ‘Het is nog steeds niet duidelijk wie de opdracht heeft gegeven. De hoogste politici zouden zich moeten bezighouden met het onderzoek en niet zwijgen. Sacharov was hier niet blij mee geweest.’

Een nieuwe Sacharov ziet Potapova niet. ‘Niemand heeft zulke hersenen. Hij zag de problemen in een keer, waar wij tien stappen voor nodig hebben. In Rusland is er niemand met zo’n visie. Geen enkele wereldleider heeft die. Wij hebben er een nodig.’

In het museum, gefinancierd door de lokale autoriteiten, is alles erop gericht om de erfenis van Sacharov en zijn ideeën te bewaren en te verspreiden. Als kroon op het museum staat in de woonkamer de witte telefoon, de originele, die Sacharov verloste uit zijn verbanning. Potapova voelt zich verbonden met de kernwetenschapper. ‘Natuurlijk was het heel interessant geweest als ik met Sacharov had kunnen praten. Maar toen was het onmogelijk. Het hele bewakingssysteem, de bewaker bij de ingang, die niemand binnen liet... Het was duidelijk dat je geen gesprek met hem kon hebben. Je kunt spijt hebben dat je niets hebt gedaan, hoewel je het wel had gekund. Maar in deze situatie kon ik Sacharov niet spreken, dus ik kan er geen spijt van hebben.’

Dit artikel is naast een interview met Ljoebov Potapova gebaseerd op gesprekken met Marina Sjajchoetdinova , hoofdcurator van het Sacharovmuseum in Nizjni Novgorod en Sergej Loekasjevski, directeur van het Sacharovcentrum in Moskou. Daarnaast is er gesproken met Dmitri Soeslov, universitair hoofddocent aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Internationale Betrekkingen op de Hogeschool van Economie in Moskou en programmadirecteur van Valdaj, een discussieclub en denktank. Tevens is er geput uit ‘Mijn leven’, de autobiografie van Andrej Sacharov.

 

Dit artikel is naast een interview met Ljoebov Potapova gebaseerd op gesprekken met Marina Sjajchoetdinova , hoofdcurator van het Sacharovmuseum in Nizjni Novgorod en Sergej Loekasjevski, directeur van het Sacharovcentrum in Moskou. Daarnaast is er gesproken met Dmitri Soeslov, universitair hoofddocent aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Internationale Betrekkingen op de Hogeschool van Economie in Moskou en programmadirecteur van Valdaj, een discussieclub en denktank. Tevens is er geput uit ‘Mijn leven’, de autobiografie van Andrej Sacharov.

Share this

Eerbetoon aan de helden van de revolutie

Estera Knaap-Giurgi was negentien – ‘en nog een kind’ toen ze live op de tv van de buren getuige was van de executie van het dictatorsechtpaar Ceaușescu. Ze woonde in het piepkleine dorp Poienile Izei, vlakbij de Oekraïense grens. De inwoners hadden de gewelddadige revolutie die voorafging aan de executie gevolgd vanaf een veilige afstand, bijeengepakt voor de paar televisies die het dorp rijk was. Een vreemd gevoel van medelijden overkwam Knaap, toen ze de Ceaușescu’s voor het vuurpeloton ineen zag zakken, maar de opluchting overheerste: de dictator was voor eens en altijd uit de weg geruimd.

Een nieuw tijdperk brak aan voor Roemenië en Knaap ontmoette al vrij snel een jongen uit Nederland. Hij hielp mee bij de hulptransporten die na de revolutie op gang kwamen en ze werden verliefd. Ze volgde hem naar Nederland en de revolutie zakte weg in haar geheugen. Bellen met Roemenië was nog lastig in die tijd, het krijgen van een visum om naar Nederland te reizen ook. Over meehelpen aan de opbouw van haar land dacht ze al helemaal niet na. Knaap: “Weet je, mijn generatie groeide op met slogans als ‘werken, niet denken!’. We schreeuwden het tijdens marsen samen met de fabrieksarbeiders. Ik had geen enkel besef van wat een democratie was, of een politieke partij, laat staan dat ik wist wat een meerpartijensysteem inhield."

Begin 2017 loopt Knaap mee in een demonstratie in Den Haag. Door sociale media is Roemenië een heel stuk dichterbij gekomen. In het land gaan in januari en februari honderdduizenden mensen de straat op om te demonstreren tegen een decreet dat corruptie de facto legaal zou maken. Het zijn de grootste protesten sinds de revolutie. In Den Haag wordt een solidariteitsactie georganiseerd en Knaap doet mee. Ze werkt inmiddels bij een vastgoedontwikkelbedrijf en studeert bijna af aan de Fotoacademie (‘een uit de hand gelopen hobby’). Knaap: "Tijdens die demonstratie werden we beschermd door politieagenten. Die sloten bijvoorbeeld de wegen voor ons af. Gratis! Dat klinkt voor Nederlanders misschien als de normaalste zaak van de wereld, maar voor mij is dat nog steeds iets bijzonders. Ze hadden ook kunnen zeggen ‘hoepel maar op naar je eigen land’.”

Een diepgeworteld wantrouwen jegens uniforms heeft Knaap nooit helemaal kunnen afschudden. Als jong meisje zag ze hoe de Securitate, de geheime dienst onder Ceaușescu hun huis doorzocht. Haar vader kopieerde illegaal christelijke teksten op een verboden typemachine. Hij moest zich melden bij de Securitate en hoewel hij niet lang vastgehouden werd, weet ze nog goed hoe ze dacht dat ze  hem misschien nooit meer terug zou zien.

Het is tijdens de demonstratie in Den Haag dat het verleden opeens bovenkomt. Hoe hadden die mensen die meevochten tijdens de revolutie zich eigenlijk gevoeld? Zij werden niet beschermd door de politie en het leger, maar er werd op ze geschoten. Er vielen alleen in Timișoara, waar de revolutie als eerste uitbrak al meer dan 100 doden. Knaap: “Ik schaamde me dat ik er zo weinig van af wist.” Ze besluit met haar camera naar Timișoara te gaan om slachtoffers en nabestaanden te spreken en te portretteren. “Soms liep ik na een gesprek de hele middag huilend door de stad. Als ik er nu over praat, krijg ik weer tranen in mijn ogen.”

De foto’s en verhalen die ze maakte zijn nu gebundeld in ‘Timișoara, december 1989’. Het liefst zou ze het ook in Roemenië uitgeven, maar het is juist daar een lastig te verkopen verhaal: “Na de revolutie was het vrij eenvoudig een certificaat van deelname aan de revolutie te krijgen. Twee getuigen die zeiden dat je erbij was, gaven al recht op een vergoeding. Veel Roemenen vinden daardoor de verhalen van de slachtoffers van de revolutie ongeloofwaardig.”

 

 

“Ana en Ion Belici wonen in Jebel, een dorp vlakbij Timișoara. Op 17 december 1989 sluit hun zoon Radian van dan 23 zich samen met zijn vrouw en dochtertje aan bij de demonstranten in Timișoara. De sfeer is dreigend. Radian stuurt zijn vrouw met hun dochter naar huis, belooft hen snel achterna te komen. Maar thuis komt hij niet meer. Hij wordt dodelijk getroffen door een kogel, zijn lichaam wordt naar het mortuarium van het streekziekenhuis gebracht. Zijn ouders en vrouw mogen niet bij hem; het door militairen bewaakte ziekenhuis is hermetisch afgesloten van de buitenwereld. Pas op 22 december mogen ze naar binnen. Radians lichaam is dan al uit het mortuarium gestolen, naar Boekarest gebracht, en gecremeerd - net als dat van 42 anderen.

Mevrouw Belici huilt als ze vertelt hoe ze – toen ze de plek van de rioolbuis voor het eerst bezocht – een handjevol aarde meeneemt in de hoop dat het asresten van haar zoon bevat. Na de revolutie gaat ze dagelijks naar Piata 700 in Timișoara, de plek waar haar zoon werd doodgeschoten. Nu lukt dat vanwege haar leeftijd en slechte gezondheid niet meer. Toch gaat ze nog minstens een keer per week.

 

 

“Ioana Barbat is net 12 als ze op 17 december samen met haar vader en moeder naar het centrum van Timisoara gaat. Haar moeder wil met eigen ogen zien wat er gaande is in de stad. Ze zijn amper aangekomen in het centrum wanneer een militair met een mitrailleur op hen begint te schieten. Haar moeder wordt in het hoofd geraakt en is op slag dood. Haar vader raakt zwaargewond. Zelf loopt Ioana, als door een wonder, alleen een klein wondje op.

Haar vader wordt in het streekziekenhuis verzorgd, het lichaam van haar moeder blijkt de volgende dag verdwenen uit het mortuarium. Degenen die verantwoordelijk zijn voor haar dood, zijn nooit veroordeeld.”

 

 

“Wat er precies met de broer van Ericha Wittman in december 1989 is gebeurd, bleef lang onduidelijk. Petru was alleen de straat op gegaan en niemand heeft alarm geslagen toen hij op de trappen van de Orthodoxe Kathedraal werd doodgeschoten. Van zijn lichaam ontbrak de volgende dag elke spoor. Herhaaldelijke verzoeken van zijn familieleden bij de autoriteiten werden steevast beantwoord met: “Hij is waarschijnlijk het land ontvlucht.” Pas tweeëneenhalf jaar later, op 15 mei 1992, ontvangt zijn familie het officiële overlijdenscertificaat.”

Fotografie door Estera Knaap. De foto is onderdeel van de serie 'Timișoara December 1989' dat ook als boek verschenen is.

Share this

De onvoltooide revolutie van Roemenië

Boekarest 2017: ‘Dieven, dieven’

Vlad Dragomirescu scheurt zelf de kaartjes. Het is druk in de foyer van zijn eigen theatertje in een donkere straat vlakbij het centrum van Boekarest. Hij staat naast de voordeur en begroet alle bezoekers persoonlijk. Er staat improvisatietheater op het programma. Dragomirescu, geboren in 1989, studeerde filmregie en sound design. Op 1 februari 2017 gooide hij zijn theater voor tweeëneenhalve week dicht. Hij twijfelde daar geen seconde over, hoewel het theater Recul heet, cultuur als medicijn, had hij even belangrijkere zaken aan zijn hoofd.  Op Facebook liet hij een bericht achter: ‘we zijn wat aan het regelen op Piata Victoriei (Victorieplein), we zien elkaar wel weer wanneer het decreet van tafel is’.

De avond daarvoor, op 31 januari 2017, had de net aangetreden Roemeense regering onder leiding van Premier Sorin Grindeanu decreet 13/2017 afgekondigd. Voortaan zouden corruptiemisdrijven met een waarde van minder dan 44 duizend euro niet meer vervolgd worden. Ook zouden vanwege corruptie veroordeelde gevangenen vrijgelaten worden. De maatregel was officieel bedoeld om de druk op de gevangenissen te verlichten, maar zou in de praktijk veel politici maar wat goed uitkomen. Niet in de laatste plaats de leider van regeringspartij PSD Liviu Dragnea, ook beschuldigd vanwege corruptie. Roemenië is een van de meest corrupte landen van Europa volgens bijvoorbeeld de index van Transparency International.

“De maatregel werd laat op de avond afgekondigd.” Dragomirescu lacht schamper: “Misschien hoopten ze dat we het niet door zouden hebben.” Hij zat voor de tv en keek het journaal, wijntje erbij, zijn vrouw en zoontje lagen al in bed. Dragomirescu is een rustige jongen, maar als het over politiek gaat spat er vuur uit zijn ogen en krijgt hij de neiging om de laatste woorden van zijn zin te herhalen: “Ik belde een vriend en zei tegen hem: ze hebben het toch gedaan. ‘Nee, neeee’, riep mijn vriend. We waren al naar kleine demonstraties geweest, een soort van ‘pre-emptive-strike-demonstraties’, waarmee we de regering wilden laten weten: ‘waag het niet’. En nu hadden ze het toch gedaan, nu hadden ze het toch gedaan!”

Dragomirescu springt meteen in de auto, ondanks de wijntjes achter zijn kiezen en zonder zijn vrouw wakker te maken. Bestemming: Piata Victoriei. Simpel, want daar in het aangrenzende regeringsgebouw zitten de verantwoordelijke regeringsleiders nog binnen. Dragomirescu arriveert rond middernacht. Er staan dan al enkele honderden mensen op de immense asfaltvlakte van het Victorieplein dat omringd wordt door grote vierbaans boulevards waarover dag en nacht het verkeer raast. Het is ijskoud, de bomen voor het regeringsgebouw zijn bedekt met sneeuw, maar de mensen komen. En ze blijven komen. Dragomirescu: “Binnen een uur waren we met tienduizenden.”  ‘Dieven, dieven’ roepen de demonstranten naar de politici die zich achter de strenge façade van het regeringsgebouw verschuilen. Ze blijven tweeëneenhalve week staan, het zijn de grootste protestacties sinds de revolutie tegen dictator Nicolai Ceaușescu in 1989.

Foto: Lucian Muntean

Timișoara 1989: een klein incident

600 kilometer westwaarts van Boekarest in de stad Timișoara stond ook Constantin Jinga in de vrieskou op een plein. Jinga (1969) is priester in de kerk waar Vlad Dragomirescu vroeger kwam, ze kennen elkaar goed. “’Hij is een goede priester”, Dragomirescu is er kort en bondig over. Jinga voelt zich tussen duizenden mede-demonstranten in Timișoara  voor het eerst in tijden hoopvol. “Het rook naar de lente van 1990. Ik dacht: dit zou eindelijk wel eens de voltooiing van de revolutie kunnen betekenen.” Hij is niet de enige die naar het verleden verwijst: ‘1989’ komt terug in slogans op protestborden en in hashtags op Twitter. Jinga: “Ik was erg geraakt toen ik een vrouw van ongeveer dertig hoorde zeggen: ‘ik ben hier omdat mijn vader is gedood in december 1989. Nu moet ik voltooien wat hij is begonnen’.”

In tegenstelling tot landen als Tsjecho-Slowakije, Duitsland en Polen verliep de revolutie tegen het communistische regime in Roemenië allesbehalve vreedzaam. Er vielen naar schatting meer dan duizend doden. Constantin Jinga had een van hen kunnen zijn. Hij werd van dichtbij neergeschoten op de eerste dag van de opstand tegen de dictator. “Die dag is nog steeds de gelukkigste van mijn leven”, zegt hij. Er is geen spoor van ironie in zijn stem te bekennen. Gezeten voor een imposante boekenkast in zijn huis vertelt hij via Skype over de tijd die hem gevormd heeft. Als hij eenmaal begint te praten lijkt hij terug gekatapulteerd te worden in de tijd en herinnert zich elk detail. Zijn toon blijft luchtig, zelfs wanneer hij de meest vreselijke dingen vertelt, of misschien juist dan wel.

Constantin Jinga was 20 jaar toen hij eind 1989 zijn militaire dienstplicht afrondde en aan de studies Frans en Roemeens aan de universiteit van Timișoara  begon. Ceaușescu voerde samen met zijn vrouw Elena  nog doodgemoedereerd zijn schrikbewind en er was een gebrek aan alles. Het nieuws over de omwentelingen in de rest van Europa sijpelde maar mondjesmaat tot Roemenië door.  Jinga: “Ik weet nog precies hoe ik met een vriend over straat liep en hij vertelde dat ze de Berlijnse Muur aan het afbreken waren. Ik dacht dat hij een grapje maakte.” Hij en zijn schoolvrienden snakten naar verandering. “We probeerden aan een illegale typemachine te komen om pamfletten te verspreiden en we maakten plannen om de Donau over te zwemmen.” Hij grinnikt om zijn eigen jeugdige overmoed: “We trainden serieus, de Donau is een gevaarlijke rivier, weet je.”

Op zaterdag 16 december 1989 begon ook in Roemenië de revolutie, al had niemand in het land – ook Ceaușescu niet – daar bij het ochtendgloren het minste vermoeden van. De opstand ving aan, misschien zoals alle opstanden, met een ogenschijnlijk klein incident. In Jinga’s thuisstad Timișoara in het westen van Roemenië moest de populaire dominee László Tökes vanwege zijn kritische uitlatingen de stad verlaten. Hij riep zijn parochianen op de ‘verhuizing’ bij te wonen. Er ontstond een illegale samenscholing voor zijn deur.

“Midden in de nacht van zaterdag op zondag werd ik gebeld door een vriendin, ze was in alle staten was.”, vertelt Jinga: “Ze woonde vlakbij dominee Tökes en riep door de hoorn dat er mensen aan het vechten waren met de rode politie. Die mensen schreeuwden om vrijheid. Het was onwaarschijnlijk nieuws. Ik was zo gelukkig op dat moment. Ik vroeg haar of ik zou komen, maar ze vertelde dat de politie de menigte uiteen had gedrevenen. Ik ben gaan slapen, maar om vijf uur ’s ochtends hield ik het niet meer uit.”

Jinga werd om zeven uur bij de universiteit verwacht voor een vrijwilligersdienst in de kantine. “Mijn moeder drukte me op het hart om zeven uur ’s avonds thuis te zijn. Ik ging de nog donkere straat op en zag dat Timișoara een belegerde stad was geworden. Overal waren soldaten.”

Foto: Estera Knaap. De foto is onderdeel van de serie 'Timișoara December 1989' dat ook als boek verschenen is.

Boekarest 2017: de stem van de straat

“Als je met honderd man demonstreert, dan laat je zien dat het je menens is. Als je met tienduizenden bent dan wordt het een feestje.” Het is drie maanden na de afkondiging van het decreet begin 2017. Een mager zonnetje hult Boekarest in wit licht. Vlad Dragomirescu zit weggedoken in een dikke winterjas op het terras van een hip café om de hoek van de universiteit. Door een rietje drinkt hij van een huisgemaakte limonade met een ingewikkelde naam. De ochtend na de eerste demonstratie checkte hij meteen het nieuws. “Ik kreeg er vertrouwen van, want intellectuelen, kunstenaars, schrijvers, filosofen, universitaire docenten, het hele justitiesysteem - behalve de Minister van Justitie dan natuurlijk- van rechters, openbaar aanklagers…” Dragomirescu neemt een teug adem en vervolgt: “het anti-terrorisme departement, het anti-fraude departement, echt iedereen bekritiseerde die nieuwe wet, echt iedereen. Ik ben meteen teruggegaan naar Piata Victoriei. Werken had toch geen zin, want de acteurs, het publiek en mijn collega’s waren ook daar. Het was spectaculair: ijskoud, maar er werd getrommeld en mensen waren heel inventief met slogans en protestborden. Het gevoel voor humor van Roemenen als het slecht gaat is interessant. Het plein werd een soort Griekse agora. Je ging ernaar toe en ontmoette er mensen waarmee je over van alles discussieerde.”

Begin februari 2017 demonstreren in Roemenië meer dan 300 duizend mensen per dag. Nepnieuws, zoals bij elke opstand, floreert en neemt zelfs bizarre proporties aan. Zo verspreidt Romania TV, geleid door zakenmensen die zelf verdacht worden van corruptie, het nieuws dat de demonstranten betaald krijgen voor hun aanwezigheid door multinationals. Volwassenen 100 lei, kinderen 50 lei en honden 30 lei. De demonstranten nemen als reactie zoveel mogelijk viervoeters mee naar het plein. Dragomirescu roept uit: “Alsof we betaald zouden worden door Danone! Danone, die bloedzuigende vampiers van een joghurtmakers!”

Op 4 februari kondigt premier Grindeanu op televisie aan dat hij de ‘stem van de straat’ toch gehoord heeft en ‘geen tweedeling in de Roemeense samenleving’ wil. Het Parlement gaat debatteren over een nieuwe corruptiewet en Minister van Justitie Florin Iordache moet zijn ‘verantwoordelijkheid nemen’. Hij treedt niet af, dat doet hij pas enkele dagen later.

De reactie van de regering is te vaag en niet overtuigend, oordeelt het Roemeense volk. De volgende dag zijn de demonstraties nog massaler. Meer dan 600 duizend mensen gaan in Roemenië de straat op. Luidkeels eisen ze het aftreden van de regering en nieuwe verkiezingen.

Foto: Tijl Akkermans

Timișoara 1989: Dit is geen vuurwerk.

“We hadden besloten het radiostation in te nemen.” Jinga zegt het met een bijna verontschuldigende glimlach. Met medestudenten op de campus werkten ze een gedetailleerd plan uit.  Ze wisten dat een paar jaar ervoor in de stad Brașov een revolte tegen Ceaușescu gewelddadig in de kiem gesmoord was door de Securitate. Dat kon makkelijk omdat de stad zo geïsoleerd lag, de rest van Roemenië hoorde er pas van toen de betrokkenen al in de gevangenis zaten. Jinga: “We verwachtten dat de telefoonkabels doorgeknipt zouden worden en wilden ervoor zorgen dat het nieuws van de opstand zich zou verspreiden en hoopten dat de rest van Roemenië ons dan niet in de steek zou laten.”

De studenten hoorden geschreeuw van buiten. Door de ramen zagen ze een groep van ongeveer honderd mensen aan komen lopen. “Wij willen vrijheid” en “weg met het communisme”, riepen ze. Jinga: “De ME sloeg de menigte uiteen. We wilden erheen, maar werden door een ander peloton tegengehouden. In de kantine hielpen we uiteindelijk twee heftig bloedende mannen. Ze waren naar de universiteit gekomen om ons op de hoogte te brengen van de situatie in het centrum.”

Jinga besloot naar buiten te gaan. “Er liepen militairen met machinegeweren op straat. Ze waren echt overal. Ze hadden hun oorlogsuitrusting aan, dat wist ik, want ik was net zelf in dienst geweest. Ik voelde een soort van medelijden met die jongens: ze waren zo te zien midden in de nacht uit hun bed gehaald, één had zijn schoenen verkeerd om aan.” Hij lacht hard als om een mop.

De revolutie mocht dan op uitbreken staan, vooralsnog ging het gewone leven ook nog door in Timișoara . Het zoontje van de vriendin die Jinga die nacht gebeld had, was net geopereerd. Hij besluit hen op te zoeken in het ziekenhuis. Het gaat goed met het kind, en de vriendin wilde per se met Jinga mee het centrum in. “Ik kon haar niet op andere ideeën brengen.” Bij het gemeentehuis stuitten ze op een grote mensenmassa. Jinga: “Ik had het gevoel dat heel Timișoara buiten was. Mensen riepen ‘geen geweld, geen geweld!’” Toen hoorde hij een enorm kabaal. ME-ers sloegen met knuppels op hun schilden: boem, boem, boem. De demonstranten trokken zich terug in hun richting. Ze beseften dat dit een uitgelezen kans was om de menigte naar de universiteit te dirigeren, om daar alle studenten de straat op te krijgen. “We begonnen in de wilde weg naar mensen te roepen. En dan als een wonder begon de hele massa naar de studentencampus te lopen. Wel duizend man, een ongelooflijk gezicht.”

Ze waren een kilometer of wat onderweg toen ze schoten hoorden. “Dit is geen vuurwerk”, zei Jinga tegen de vriendin. Hij hoopte toen nog dat het losse flodders waren.

Foto: Tijl Akkermans

Boekarest 2017: De verkeerde kant

Twintigers zitten heup aan heup op de houten bankjes in de kleine theaterzaal van Recul. Ze schuiven nog wat dichter bij elkaar om plaats te maken voor een late binnenkomer. Achterin staat Vlad Dragomirescu achter het mengpaneel. Hij doet zo’n beetje alles zelf hier, dus ook het licht en geluid. Een gordijn is er niet, een Franse en Italiaanse acteur betreden vanuit de foyer het simpele podium. In een mengelmoes van talen improviseren ze op woorden die door het publiek worden geroepen. Er wordt luid geschaterd.

Humor kan helpen, vindt Dragomirescu. Pasgeleden nog regisseerde hij hier zijn eigen stuk: ‘Fiare’, oftewel ‘Het Beest’. “Het gaat over de ongelukkige connectie tussen de kunstwereld, het theater en politiek. Er zijn een heleboel gerespecteerde acteurs die de verkeerde kant kiezen. Het is een komedie over dingen die eigenlijk niet grappig zijn. Maar, misschien als je erom lacht, wie weet…”

Wat ‘de verkeerde kant’ is, is simpel als je het Dragomirescu vraagt: “Om het maar even bot te zeggen, de verkeerde kant is die van de PSD, de regeringspartij. Er zitten nog oud-leden van de Communistische Partij in. Het is de partij van Iliescu! Van Iliescu!” Ion Iliescu volgde Ceaușescu  op meteen na de revolutie. Hij wordt ervan beschuldigd in juni 1990 mijnwerkers geronseld te hebben om demonstranten tegen zijn regering in elkaar te slaan. Er vielen honderden doden. Ondanks dat werd hij in de jaren negentig en 2000 nog tweemaal president van het land. Dragimirescu: “We leven nu meer dan zeventwintig jaar later en …..”. Hij laat een veelzeggende stilte vallen. “Ik zeg niet dat een andere partij beter is, want eerlijk gezegd er is op dit moment geen goede partij. Het is gewoon een tragedie, een tragedie.”

Oudere revolutionairen klagen graag over de Roemeense jeugd, die zich niet voor de geschiedenis zou interesseren. Bij Dragomirescu is daar geen sprake van. Geboren in 1989, precies één dag voor de val van de Berlijnse Muur, als kind van een vader die meedeed aan de revolutie vertelt hij de verhalen van toen alsof hij er zelf bij was. Hij groeide op in het stadje Resita onder de rook van een reusachtige staalfabriek, die na de val van het communisme - ironisch genoeg volgens Dragomirescu - in Russische handen kwam. “Mijn vader was een overtuigde orthodoxe christen en religie was verboden tijdens het communisme. Hij luisterde dagelijks naar Radio Free Europe. Na de revolutie werd hij politiek actief. Hij was naïef toen, heel idealistisch, dacht dat hij echt iets kon veranderen. Als hij het niet kon, wie dan wel?”

Dragomirescu ziet een link tussen de grote demonstraties van 2017 en de revolutie tegen Ceaușescu.  “In 1989 wilden mensen, behalve brood op de plank vooral vrijheid. Al is dat is een beetje te romantisch gezegd want we kenden het hele concept van vrijheid niet. Mensen gingen de straat op omdat ze een land wilden zoals in het buitenland. Ze keken over de grens en zagen dat zelfs de Serven in Joegoslavië het beter hadden. Mensen wensten politici die nadenken over het welzijn van het volk, politici die de waarheid vertellen – of nou ja, de waarheid is natuurlijk een lastig concept, maar het zou fijn zijn als ze in ieder geval informátie zouden verspreiden. Liviu Dragnae, de echte leider van de PSD, is veroordeeld voor stemmenfraude! De gewelddaden van tijdens de revolutie en daarna zijn nooit goed onderzocht, er is nog zoveel onduidelijk. Nee, in zekere zin is de revolutie van 1989 nog lang niet voltooid.”

Foto: Tijl Akkermans

Timișoara 1989: Jongens

“Ik zag flitsen in de lucht. Ik hoopte maar dat het van een vuurpijl kwam om de menigte te verlichten, maar of dat het was?” Constantin Jinga, net uit dienst kende het geweldsprotocol van soldaten uit zijn hoofd: Eerst ‘stop’ zeggen, dan ‘stop of ik schiet’ en als de persoon dan doorloopt in de lucht schieten en pas in laatste instantie je pistool op de persoon richten. “Op de benen, want je wil niet doden.” Hij kon zich dan nog niet voorstellen dat de soldaten echt zouden gaan schieten op mensen: “Die soldaten waren jongens zoals ik.”

Honderden mensen kwamen zijn kant op gerend. Hij en de vriendin werden meegevoerd in de stroom, de brug over in de richting van de kathedraal.  Er werd opnieuw geschoten. Het geluid hield minutenlang aan. Jinga lacht niet meer als hij het vertelt: “Het was alsof de oorlog was uitgebroken. Ik begon me te realiseren dat het niet makkelijk zou worden.”

Of hij bang was? Er breekt toch weer een lach door op zijn gezicht. “Helemaal niet, ik begon nu pas echt goed in de stemming te komen om… om wat dan ook te doen.”

Boekarest 2017 #Insist

Om negen uur exact klinkt het volkslied over de asfaltvlakte van Piata Victoriei. In de ondergaande junizon staat een man of veertig in een cirkel voor het regeringsgebouw.  Hun gezang gaat ten onder in het geraas van passerende auto’s. De grootschalige protesten zakten vanaf half februari ineen. Een klein plukje demonstranten houdt echter vol. Dagelijks staan ze hier, nu al 134 dagen achtereen en ze zullen tot het eind van het jaar standhouden. Ze hebben een klein kampementje opgeslagen van een paar plastic stoelen, een parasol en een koelbox recht voor het regeringsgebouw.  Twee spandoeken staan langs de weg: #rezist staat op het ene, #insist op het andere. Na het volkslied keren de demonstranten zich tot het regeringsgebouw en scanderen: ‘Aftreden! Aftreden!’ Het regeringsgebouw geeft geen krimp. Voorbijrazende auto’s toeteren naar de demonstranten, soms neemt iemand de moeite het autoraampje open te draaien en te roepen: “Zoek een baan, sukkels!”

Vlad Dragomirescu probeert zich zo vaak mogelijk bij de demonstranten te voegen: “Onze vraag was heel simpel: het decreet weg en daarna jullie. De regering zit er nog steeds. En daarom ga ik nog elke zondag. Met nog twintig anderen ofzo, voegt hij er wat ironisch aan toe. Maar cynisch is hij niet. “Er is echt wat veranderd in Roemenië. Er is een beweging ontstaan. Mensen hebben hun angst aan de kant gezet. Angst die niet gek is, want mensen herinneren zich het geweld van het verleden. Wie op wie schoot in ’89, niemand weet het.” Ook Constantin Jinga denkt dat er iets is veranderd: “Mensen zijn zich meer bewust geworden van hun macht. Ze hebben solidariteit herontdekt. Nu moeten ze het nog leren te gebruiken”, voegt de priester eraan toe.

Dragomirescu probeert optimistisch te blijven: “Ik moet wel, ik wil niet naar een ander land verhuizen. Ik wil blijven op de plek waar ik thuis ben, maar ik wil niet mijn kinderen opvoeden tussen al dat vuilnis. En daarmee bedoel ik niet het afval op de grond, of nou ja dat ook, maar ik bedoel een politiek schone situatie. Ik wil geen leider die afpersing niet zo belangrijk vindt.”

Foto Tijl Akkermans

Timișoara 1989 : De gelukkigste dag van zijn leven

“We werden gestopt door soldaten. Ze droegen machinegeweren en een beetje vreemd, ze stonden in twee rijen achter elkaar opgesteld." Constantin Jinga wilde de vriendin terugbrengen naar het ziekenhuis zodat zij weer bij haar zoontje kon zijn. Hijzelf was van plan door zijstraatjes terug naar de campus te gaan om daar de bezetting van het radiostation verder te organiseren. “De situatie was overduidelijk zo ernstig, dat we de internationale media op de hoogte móesten brengen.”

“We stonden er met een man of tien. Naast ons een moeder met twee kinderen en een oude man. ‘Gaan jullie ons neerschieten?’, vroeg iemand. ‘Jullie zijn Roemenen, waarom zouden jullie ons neerschieten? Houden jullie soms van Ceaușescu ? En van een ijskoude douche en niks te eten?’ De soldaten antwoordden de man niet. Hij ging gewoon verder: ‘deze mensen kunnen jullie broers en zussen zijn, willen jullie hen neerschieten?’

Op dat moment zag Jinga vanuit zijn ooghoeken een officier aan komen lopen. “Hij verordonneerde de soldaten zich terug te trekken. Tenminste dat dacht ik. Ik herinner me dat ik hun stappen telde: een, twee, drie, vier… en toen richtten ze hun geweren. Ik zei tegen mezelf dat dat was om ons te intimideren. Maar…, toen…, ik zag dat ze schoten. Zomaar. De oude man naast mij viel om.” Jinga schraapt zijn keel: “Hij was in zijn hoofd geschoten. Ik draaide me om en zag de vrouw rennen met de twee kinderen aan haar hand. De kleinste heeft het niet overleefd, hoorde ik later. In een flits van een seconde maakte ik een draai en probeerde mijn vriendin op de grond te drukken. Op dat moment ben ik geraakt in mijn schouder. Ik voelde geen pijn, alleen een gevoel van machteloosheid. Ik zag bloed en dacht dat ik ging sterven. Dat had ik gezien in films. Gek genoeg flitste er ook door mijn hoofd dat ik nu te laat bij mijn ouders zou komen. Ik begon te bidden en alles werd rustig. Met terugwerkende kracht was het een geweldig gevoel, heel mooi. Haha, ik zou het niet graag overdoen hoor.” Jinga werd door vier mensen naar het ziekenhuis gebracht. Een van hen werd daarbij geraakt. “Ik weet tot op de dag van vandaag niet wat zijn naam is.”

Zijn schouder is nooit meer helemaal de oude geworden. Vanuit zijn ziekenhuisbed zag Jinga hoe de rest van de revolutie zich ontvouwde. Op 21 december hield Ceaușescu in Boekarest vanaf het balkon van het parlementsgebouw een speech voor een zogenaamde ‘tegendemonstratie’ van duizenden mensen. Zijn woorden werden live uitgezonden op tv. Plots riep iemand uit het publiek ‘Timișoara ! Timișoara !’. Andere volgden. Op de tv-beelden zie je Ceaușescu even aarzelen, zijn volgende zin blijft in de lucht hangen. Hij zwijgt en kijkt ontredderd in het rond. Dan wordt de televisieverbinding verbroken. De opstand verspreidde zich naar de hoofdstad. Op 22 december vluchtten Nicolai Ceaușescu en zijn vrouw Elena in paniek met een helikopter Boekarest uit. Tijdens een schijnproces werden ze op Eerste Kerstdag ter dood veroordeeld en onmiddellijk voor het vuurpeloton gesleept.

Epiloog: Boekarest 1 jaar later

Begin december 2017, bijna een jaar na de grootschalige februari-demonstraties, demonstreert Vlad Dragomirescu voor het parlementsgebouw. ‘Verbrand de PSD’, schrijft hij op zijn Facebook-site. Het parlement wil een wet invoeren die de greep van de regering op het justitiesysteem verstevigt en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht aan het wankelen brengt. Wie het onderzoek leidde voorafgaand aan het wetsvoorstel? Florin Iordache, de Minister van Justitie die verantwoordelijk was voor het corruptie-decreet. De dag na kerstmis maakt de PSD bekend een nieuwe wet te willen invoeren die corruptiemisdrijven tot een bedrag van 200.000 euro onbestraft laat.

Share this

De strijd van Ceauşescu’s kinderen

Halverwege het gesprek, midden in een andere zin, kan hij het niet langer voor zich houden: “Dit is mijn eerste dag als vader!” Vișinel Balan, geboren in 1987, heeft gisteravond een zoon gekregen. Toch zit hij hier – op een zaterdag krap twaalf uur nadat hij zijn zoon voor het eerst in de ogen keek – in een benauwd kamertje met systeemplafond op een afgelegen industrieterrein in Boekarest. De snikhete kleine ruimte is het kantoor van zijn stichting Desenăm Viitorul Tău, Teken je Eigen Toekomst, die opkomt voor weeskinderen.

“Koud”, antwoordt hij op de vraag hoe het voelt als vader. “Ik doe mijn best om me niet te laten beïnvloeden. Ik ben bang me al te zeer te hechten aan personen.” Met een bijna triomfantelijke blik, als om te bewijzen dat hij zijn gesprekspartner te snel af is, voegt hij toe: “En ja, dat heeft uiteraard te maken met mijn verleden.” Dan, serieus: “Maar toen ik hem gisteravond voor het eerst zag – in een kamer vol baby’s, hij de enige die stil was – moest ik ineens huilen.” Het voelt vooral raar, zegt hij. “Ik weet niet wat moederliefde is – ook niet wat vaderliefde is, trouwens. Ik moest denken aan Adam en Eva. Zij kregen een kind, maar ze wisten niet wat ze ermee moesten, niemand had het ooit voorgedaan. Toch ontdekten ze samen de liefde. Zoiets moet het zijn.”

“Dit is mijn eerste dag als vader. Ik ben bang me al te zeer te hechten aan personen.”

Vișinel Balan was één van de naar schatting 100.000 kinderen die rond 1989 opgroeiden in een ‘wees’huis. Nicolae Ceauşescu was nog maar net aangetreden als leider van de Communistische Partij in Roemenië, toen hij een decreet afkondigde dat moest zorgen voor groei van de bevolking. Abortus werd verboden voor vrouwen onder 45, ouders zonder kinderen kregen boetes, de trouwleeftijd werd verlaagd van 18 naar 15 jaar en de verkoop en productie van voorbehoedsmiddelen werd verboden. Ceauşescu hoopte zo een grote communistische natie én groot leger op te bouwen. Een kind ter wereld brengen, was als een cadeau aan het land.

Ceauşescu’s kinderen

De moeder van Vișinel Balan zette er maar liefst veertien op de wereld. Ceauşescu’s decreet zorgde al snel voor een bevolkingsoverschot. Tegelijkertijd zorgde zijn economische beleid voor lege winkels en een tekort aan alles. Veel gezinnen waren te arm om voor hun kinderen te zorgen; hun ‘overschot’ kwam terecht in de enorme staatsweeshuizen. Ook Balan werd twee maanden na zijn geboorte afgeleverd bij zo’n weeshuis.

Daniel Rucareanu (40) liep op zijn zesde weg van huis, omdat zijn stiefvader hem onophoudelijk mishandelde, vertelt hij aan een achteraftafeltje in een binnentuin van een café in Boekarest. Als kleine jongen leefde hij een tijd op straat – ‘dat was hard, maar veel beter dan thuis’ – totdat hij in september 1985, hij was acht jaar, via de jeugdbescherming in een weeshuis terecht kwam in Ploiești. Anderhalf jaar later werd hij overgebracht naar een ander weeshuis in Bușteni. Er woonden daar nog 400 andere kinderen.

De eerste dag leerde hij een belangrijke les, vertelt hij. “Ik was overweldigd door het lawaai van het enorme aantal dicht op elkaar gepakte kinderen, en door de indringende geur. Een mengeling van vieze kleren en urine. Die eerste dag werd ik in elkaar geslagen door een jongen. Hij was groter, dus hij sloeg mij. De kinderen sloegen, omdat ze zelf ook door andere kinderen werden geslagen. Die dag leerde ik wat het leven in een weeshuis betekent: je hebt geen bescherming, iedereen kan je pijn doen.” Hij kan zich vijf sterfgevallen herinneren. “Een jongetje die mondharmonica kon spelen. Hij viel uit een raam. Een ander klein jongetje verdronk in de Zwarte Zee, toen we daar eens tijdens de zomer waren. Zo waren er meer.”

Toen in 1989 het IJzeren Gordijn werd ontmanteld, en Nicolae Ceauşescu op Eerste Kerstdag 1989 werd geëxecuteerd, wist de wereld nog weinig van wat zich al die jaren had afgespeeld in het geïsoleerde Roemenië. In 1990 werden ‘Ceauşescu’s kinderen’ wereldnieuws. Vol afgrijzen toonden de westerse media de beelden van naakte, uitgemergelde kinderen die als beesten bij elkaar zaten opgesloten in gevangenisachtige instituten. Massaal meldden zich Amerikanen en West-Europeanen als adoptieouders, en vele stichtingen trokken naar Roemenië om hulp te bieden. Roemenië werd onder druk gezet door het buitenland: het land moest voor haar kinderen gaan zorgen.

Voorbeeldland

Tot diep in de jaren ’90 veranderde er weinig. “Ik had geen idee waar ik aan begon”, vertelt Andy Guth. Hij werd als jonge Roemeense kinderarts met nauwelijks ervaring in 1990 prompt benoemd tot directeur van een groot weeshuis voor kinderen tot drie jaar. “De leidinggevenden waren allemaal vertrokken, iedereen was bang voor wat er na de revolutie zou gebeuren. Ik was nooit lid geweest van de Communistische Partij, en kende nog niemand in de regio: ik was de ideale kandidaat.” 

“Je zou kunnen zeggen dat niet alleen de kinderen, maar ook de medewerkers waren geïnstitutionaliseerd” vertelt Guth verder. Er woonden 400 baby’s en peuters in het tehuis, ze hadden nauwelijks speelgoed of speelruimte, en zaten vaak met z’n twintigen op één kamer, herinnert hij zich. “De medewerkers behandelden de kinderen als objecten. Op enkele uitzonderingen na, toonden ze geen enkele empathie of compassie. Ze besteedden opvallend veel tijd aan koffie drinken en sigaretten roken.” Het personeel was weliswaar medisch geschoold, maar sociale hulpverleners of pedagogen ontbraken - dergelijke studies bestonden in Roemenië net als in veel andere Oostbloklanden in de jaren zeventig niet.

Hulporganisaties en ngo’s probeerden gedurende de jaren ’90 uit alle macht verbeteringen door te voeren, wat tot verbeterprojecten leidde, maar pas toen de Europese Unie begin 2000 druk begon uit te oefenen gebeurde er echt iets. De EU waarschuwde: als Roemenië niet snel vooruitgang zou boeken, kon het land het lidmaatschap op de buik schrijven. Het dreigement werkte. In allerijl werd met stichtingen en experts uit het buitenland gewerkt aan nieuwe wetten. De Roemeense regering deed een ambitieuze belofte: in 2020 zijn alle grote kinderhuizen gesloten. Later werd het jaartal bijgesteld naar 2022.

De cijfers zijn indrukwekkend: woonden in 2000 nog zo’n 100.000 kinderen in grote weeshuizen, in juni 2017 was dit aantal volgens cijfers van de Nationale Autoriteit voor Kinderbescherming gedaald tot ruim 3.000. Daarnaast groeien bijna 60 duizend kinderen op in alternatieve zorg zoals in gezinnen van familielieden, pleeggezinnen of kleinschalige woongroepen. Door de snelle verbeteringen en de grootse ambities werd Roemenië hét voorbeeld voor andere landen, voornamelijk ex-Sovjetstaten, waar de jeugdzorg ook abominabel was.

Smetteloze gangen en strak opgemaakte bedden

In een kale huiskamer wordt Leo omringd door maar liefst drie vrouwen, al hun aandacht gaat naar hem. De jongen – 18 jaar, al doet zijn uiterlijk veel jonger vermoeden – doet een oefening met een Lego-autootje. De vrouwen klappen hard. ‘Bravo! Bravo!’ Leo heeft autisme, is verstandelijk gehandicapt en heeft gedragsproblemen, vertelt Cătălina Tabarcea. Ze is de manager van twee kleinschalige groepswoningen in Boekarest. De voorziening is gloednieuw: smetteloze gangen, kamers met strak opgemaakte bedden, de meeste demonstratief voorzien van één knuffel in het midden. Kaal maar netjes, met papieren sterren op het plafond. Vier jaar geleden woonden hier nog 110 kinderen, nu wonen er acht tot twaalf kinderen per appartement.

Uit het niets begint een jongen – een man al bijna – geruisloos te huilen. Pedagogisch medewerker Cristina Haivas slaat een arm om hem heen, hij verbergt zijn gezicht in haar borst. “Ramon is eigenlijk altijd angstig en onrustig”, legt ze uit. “Hij is als baby opgegroeid in een instituut. Natuurlijk, hier heeft hij meer ruimte en zijn er meer mensen om hem te helpen, maar de jaren die bepalend waren voor zijn ontwikkeling, zijn al voorbij.” De jongen blijft het hele gesprek haar hand vasthouden.

In zijn snikhete kantoortje lacht Vișinel Balan schamper. “Je krijgt natuurlijk alleen de voorzieningen te zien die de regering graag wil tonen. Roemenië het rolmodel voor andere landen? Laat me niet lachen. Nog steeds worden kinderen fysiek en seksueel misbruikt in het systeem, nog steeds gaan gehandicapte kinderen er dood.” Twee jaar geleden bleek uit onderzoek van de Roemeense ngo Center for Juridical Resources (CJR) dat tussen 2010 en 2014 zo’n 4.500 gehandicapten – kinderen en volwassen – in instellingen waren gestorven. De zaak van Valentin Câmpeanu, een 18-jarig gehandicapte wees die overleed in een instelling werd berucht. In 2014 , oordeelde het Europese Hof dat de Roemeense staat aansprakelijk was voor zijn overlijden wegens gebrek aan passende medische zorg, passende huisvesting en voldoende eten. De Verenigde Naties uitten in 2015 hun zorgen over de inhumane condities waarin gehandicapte kinderen in Roemenië worden opgevangen. Ze noemden verwaarlozing, ondervoeding, gebrek aan medische en psychologische behandeling – met de dood als gevolg. Ook over opvang voor gezonde kinderen komen geregeld schandalen aan het licht van fysieke of seksuele mishandeling, maar grootschalig onderzoek hiernaar ontbreekt. Volgens de Nationale Autoriteit hebben zich in 2014, 2015 en 2016 in totaal 203 gevallen van misbruik voorgedaan, zoals fysiek of seksueel misbruik, of verwaarlozing.

Sinds Roemenië is toegetreden tot de EU, staan de hervormingen op een lager pitje. Om de boel op te schudden, is Balan een ‘strijd tegen het systeem’ begonnen waarin hij voortdurend individuele gevallen van misbruik en verwaarlozing onder de aandacht brengt. Balan is inmiddels bij veel instellingen ‘persona non grata’ – ze laten hem simpelweg niet meer binnen. Nu probeert hij het via de politiek, als adviseur van een parlementariër. In een zoveelste poging vaart te zetten achter de deïnstitutionalisering, zoals het sluiten van de grote weeshuizen in goed hulpverlenersjargon wordt genoemd, bood hij onlangs een petitie aan bij het Ministerie van Justitie.

Excuses van de overheid

Aan het tafeltje in de café-binnentuin met vrolijk gekleurde lampjes, schudt Daniel Rucareanu mismoedig zijn hoofd. Hij heeft weinig vertrouwen in de Roemeense hervormingen. Maar waar Balan probeert de situatie voor hedendaagse ‘systeemkinderen’ te verbeteren, richt Rucareanu zijn blik op het verleden. Met zijn ngo wil hij voor elkaar krijgen dat er een groot parlementair onderzoek komt naar de misstanden in de weeshuizen van Ceauşescu van de jaren ’60 tot begin jaren ‘90. “Én excuses van de overheid voor al het geweld en de ellende die de staat met haar opvangsysteem heeft veroorzaakt.” Hij doet procedurele aanvragen bij lokale overheden om de archieven van de instellingen te mogen bekijken, schrijft artikelen en lobbyt bij politici.

Rucareanu kan het verleden niet loslaten. Toen hij op zijn veertiende het weeshuis verliet waar hij jarenlang had gewoond, voelde het alsof hij ‘was afgeleerd hoe je mens moet zijn’, vertelt hij. “Ik was mijn vaardigheid verloren om met andere mensen te praten. Ik had problemen om rechtop te staan.” Heel even kijkt hij op van het tafelblad waartegen hij tot nu toe heeft gepraat, bijna meteen slaat hij zijn ogen weer neer. Het is de enige keer dat hij flauwtjes glimlacht: “Mensen in de ogen kijken durf ik nog steeds niet.”

“Ik was afgeleerd hoe je mens moet zijn. Ik had problemen om rechtop te staan.”

Daniel Rucareanu is met zijn universitaire opleiding – net als Vișinel Balan – een uitzondering. De meeste systeemkinderen komen niet goed terecht. De kans dat ze later werkloos, dakloos, depressief, crimineel of slachtoffer van mensenhandel worden is bij hen veel groter dan bij ‘normale’ kinderen.

Federeii heet Rucareanu’s ngo niet voor niks: het betekent zoiets als een plek vol vuilnis. En het vuilnis moet worden opgeruimd, meent hij. “Ik heb de laatste jaren veel gelezen over de Holocaust. Ik ben onder de indruk van de manier waarop de joden omgaan met het verleden. Hun lijden is tot in het kleinste detail beschreven. Zij beseffen dat het verleden – hoe vreselijk ook – het waard is om te onderzoeken en te herinneren, het maakt immers deel uit van wie zij zijn. In mijn land, daarentegen, is geen respect voor het lijden van de gewone man.”

Veranderende aanpak

Met kordate stappen leidt een kleine vrouw rond in een bedompt gebouwtje waar het vagelijk ruikt naar vocht en jongenszweet. De slaapkamers zijn gezellig rommelig met ingelijste foto’s aan de muur, de gangen smal en vol uitpuilende klerenkasten. Er wonen hier 26 kinderen tussen 13 en 17 jaar, ze hangen voor de televisie, doen huiswerk, of allebei tegelijk. Het is de bedoeling dat dit ook een kleinschalige woonvoorziening wordt, vertelt de directrice die liever anoniem wil blijven. Toen ze twee jaar geleden aantrad, woonden er 32 kinderen, een paar jaar eerder waren het er nog 45. Wie een blik werpt op alle stapelbedden in de slaapkamers, vraagt zich af waar die extra bedden gestaan moeten hebben.

“We kunnen het er beter niet over hebben”

Over een jaar of misschien twee gaat deze locatie dicht, vertelt de directrice. De kinderen en begeleiders gaan dan in een appartement wonen, waar precies is nog onduidelijk. “We proberen de kinderen voor te bereiden op een zelfstandig leven. We leren ze opruimen, hun eigen ondergoed wassen. We leren ze discipline. Twee jaar geleden was daar nog totaal geen aandacht voor: de begeleiders deden alles.” In de twee jaar dat ze er werkt, zijn zeven medewerkers opgestapt. “Het heeft vast ook met mij persoonlijk te maken”, zegt ze aarzelend. “Ik tolereer niet dat iemand tegen de kinderen schreeuwt of ze slaat.” Gebeurde dat dan? Ze aarzelt, kijkt weg. “In twee gevallen, ja. We kunnen het er beter niet over hebben.”

Tegen het vergeten

Daniel Rucareanu pleit voor een grootschalig onderzoek, én excuses. “Want hoe kunnen we in godsnaam het systeem van kinderzorg verbeteren, als we niet bereid zijn te onderzoeken wat er in het verleden misging?” Met nadruk op ieder woord: “We moeten eerst de vuilnis opruimen.”

“De kinderen in de weeshuizen waren kinderen van niemand. Je kon er alles meedoen wat je wilde.” Toen de jongetjes in zijn tehuis stierven, was er niemand die huilde. “Ik ook niet. Ik was alleen maar bang. Want als het hen kon overkomen, dan mij ook. En ik wist: als ik zou sterven, zou ook niemand huilen. Niemand herinnert zich dat je er ooit was. Maar ik ben ze niet vergeten.”

 
Fotografie Emmie Kollau

Share this

East/West #1 Michael Ignatieff

Hongarije, Polen, Tsjechië en Slowakije zijn al bijna vijftien jaar lid van de Europese Unie, maar het economische gat met West-Europa is nog lang niet gedicht. Honderdduizenden Oost-Europese jongeren vertrekken jaarlijks naar het westen op zoek naar een betere toekomst, en de teleurstelling onder de bevolking over het gebrek aan vooruitgang sinds de val van het IJzeren Gordijn is groot. Sinds de vluchtelingencrisis trekken Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije steeds meer samen op tegen ‘Brussel’. Intussen kijken West-Europese landen met opgetrokken wenkbrauwen naar de nieuwe ‘sterke’ leiders met anti-democratische trekjes in het oosten. Wat zijn de grootste misverstanden over en weer?

Ignatieff: "Ik zou niet zeggen dat Viktor Orbán populair is”

In aflevering 1 van East/West spreken we met de Canadese historicus Michael Ignatieff (1947). Hij schreef talrijke invloedrijke boeken, doceerde aan onder andere Harvard en was vijf jaar lang de leider van de liberale partij in Canada. Hij is getrouwd met een Hongaarse en werd in 2016 de rector van de Centrale Europese Universiteit in Budapest. Deze door de Hongaars-Amerikaanse zakenman en filantroop George Soros gesponsorde universiteit ligt zwaar onder vuur van de regering-Orbán. De Hongaarse premier doet er alles aan om het instituut te sluiten.

Share this

Na de euforie de desillusie

Wanneer Balázs Gulyás (29) iets politieks op Facebook plaatste, kreeg hij meestal niet veel reacties. “Ik deelde iets wat ik verschrikkelijk of belachelijk vond, maar het interesseerde niet echt iemand”, zegt de socioloog, blogger en activist uit Boedapest. In het najaar van 2014 vormde één post een opmerkelijke uitzondering: Gulyás’ kritiek op het voorstel van de regering om voortaan belasting te heffen op internetgebruik. Hij zag dat als een verkapte vorm van censuur, een ‘digitaal ijzeren gordijn’. De Facebook-pagina die hij opzette uit protest tegen het voorstel had binnen een uur al 500 likes. “Toen ik dat zag, wist ik dat we ook een evenement moesten aanmaken, om de straat op te gaan.” De naam van de pagina luidde simpelweg ‘100.000 tegen de internet-tax’. Het zou een voorspellende titel blijken.

“Toen ik dat zag, wist ik dat we een Facebook event moesten beginnen, om de straat op te gaan.”

Op een koude avond in februari van 2017 verzamelden honderdduizenden mensen zich op het plein voor het regeringsgebouw in Boekarest om te protesteren. De demonstranten hielden gekleurde stukken papier omhoog en verlichtten die met hun smartphones. Rode, gele en blauwe vlakken lichtten het Victorieplein op en vormden een gigantische Roemeense vlag. De regering had een decreet uitgevaardigd om de straffen op overheidscorruptie te verlagen. De voornaamste begunstigden van de maatregel? Hooggeplaatste leden van de regerende Sociaaldemocratische Partij. De spontane volkswoede die daarop volgde werd breed gedragen.

Photo Lucian Muntean/pressone.ro

“Ik herinner me dat we het nieuws keken voordat we naar bed gingen – we trokken onmiddellijk onze skipakken over onze pyjama’s aan, hielden een taxi aan en vertrokken naar het Piata Victoriei”, vertelt Adela Rapeanu (33) per mail. Ze is werkzaam in PR, docent Communicatie aan de Universiteit van Boekarest en al een paar jaar actief betrokken bij grote protesten in Roemenië. “Onderweg naar het plein stuurden we onze vrienden een berichtje”, schrijft ze: “we dachten dat er alleen een paar gekken zoals wij zouden komen opdagen, maar toen we aankwamen, stond er al zo’n 200 man voor het overheidsgebouw. Een uur later waren er al duizenden mensen. Ze stroomden binnen vanaf de boulevards rondom het plein, vanuit de metro en de bushalten. We bleven tot 2 uur ‘s nachts – het was ijskoud, maar we schreeuwden onophoudelijk. Er was zo veel energie, zo’n goede vibe. Ik dacht echt dat we dit zouden winnen.”

“We trokken onmiddellijk onze skipakken over onze pyjama’s aan, hielden een taxi aan en vertrokken naar het Piata Victoriei”

Van Roemenië tot Hongarije, van Polen tot Slowakije, in heel Oost-Europa wordt de afgelopen jaren in groten getale gedemonstreerd. Met behulp van social media vormt de jonge generatie de drijvende kracht achter de golf van protest. De demonstraties leidden soms tot klinkende overwinningen. Zeventien dagen na de uitvaardiging van het corruptiedecreet trok de Roemeense regering de maatregel in. Ook in Hongarije werd de internettax, mede dankzij Gulyás’ protest, afgeblazen. In Polen zorgde een massale demonstratie van vrouwen met een zwarte paraplu in de hand ervoor dat een extreme anti-abortuswet snel weer bij het grof vuil werd gezet. Het zijn klinkende overwinningen die in teleurstelling eindigen. Ze leidden nergens tot echte politieke verandering.

ONTNUCHTERING

“Het is bijna onmogelijk om mensen blijvend politiek te engageren” zegt Jacquelien van Stekelenburg, hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit en gespecialiseerd in protestbewegingen. “Simpel gezegd: mensen hebben een léven. Ze sympathiseren met een bepaalde goede zaak, maar hebben geen enkele interesse om de drijvende kracht achter het verzet te zijn.”

In Roemenië werden in 2015 ook al massale demonstraties gehouden, toen vanwege een brand in een nachtclub. De demonstranten weten die aan grootschalige corruptie en de regering trad af. Toch wonnen dezelfde Sociaaldemocraten een jaar later overtuigend de verkiezingen. In Hongarije leidden de massale protesten er toe dat premier Viktor Orbán een concessie deed op zijn internettax – een zeldzame uitzondering. Maar intussen regeert hij nog altijd met een comfortabele meerderheid en zijn autoritaire neigingen groeien. Het blijkt maar al te makkelijk voor de gevestigde orde om protest naast zich neer te leggen. ‘Niet representatief’, is dan de boodschap.

Ook Gulyás werd met die ontnuchterende realiteit geconfronteerd. Hij had gemengde gevoelens toen hij hoorde dat Orbán het voorstel had ingetrokken: “Natuurlijk was ik blij dat ons protest was geslaagd, maar ik had zo graag gewild dat we meer tijd hadden gehad om mensen bewust te maken van alle domme ideeën uit de koker van Fidesz (de regeringspartij van Orbán, red.). De internettax was zeker niet het enige probleem.” Toch bouwde Gulyás bewust niet voort op zijn beweging tegen de internettax uit angst dat zij gekaapt zou worden door andere politieke belangen: “We wilden mensen meegeven: wij hebben gewonnen. We wilden ze een oprecht gevoel van overwinning geven. Daarom hebben we de groep opgeheven. Als we actie waren gaan voeren op andere onderwerpen, dan zou dat gevoel worden afgezwakt.”

DE ELITE VS DE LOSERS

Volgens Rapeanu, de Roemeense activiste, is een gebrek aan betrokkenheid van mensen jonger dan dertig een serieus probleem: “De meeste Roemenen die geboren zijn na 1989 stemmen niet”, aldus Rapeanu, die haar strijdlustigheid afwisselt met een nuchtere kijk op de toekomst. “Na ’89 hadden onze ouders moeite zich aan te passen aan het kapitalistische systeem. Ze hadden in ieder geval geen tijd om een nieuwe generatie politiek bewust te maken. De jonge mensen van nu zijn bezig met reizen, winkelen of uitgaan. Allemaal normale activiteiten voor de gemiddelde jongere, maar het probleem is dat er geen aandacht is voor politieke zaken als het erop aankomt.”

Guido van Hengel, historicus aan de Rijksuniversiteit Groningen en gespecialiseerd in postcommunistisch Oost-Europa, bevestigt dat beeld: “De meeste jonge mensen in de voormalige Oostbloklanden zijn moe van de corruptie en het nepotisme, maar investeren liever in de zoektocht naar een betere toekomst elders in Europa.” Volgens Van Hengel was de vorige generatie optimistischer, ze gingen ervan uit dat alles na de val van het communisme beter zou worden. Het liberalisme bracht economische groei, maar had ook een enorme kloof tussen arm en rijk tot gevolg. De op het westen gerichte elite en de provinciale achterblijvers - de economische ‘losers’ - lijken soms wel in twee verschillende landen te leven.

 

BETER LAND VOOR ONZE KINDEREN

“Of het dan überhaupt nut heeft om te protesteren, hangt af van wat je definieert als succes”, zegt Van Stekelenburg van de VU. “Willen bewegingen politici beïnvloeden of bewustzijn onder de bevolking creëren? Een succesvolle demonstratie levert meer op dan enkel aandacht. Het geeft de protestbewegingen een gevoel van identificatie en empowerment. Toch staan de bewegingen in Oost-Europa voor een enorme uitdaging volgens de sociologe: “Ze moeten momentum behouden en hun beweging laten groeien, terwijl ze de aandacht op de lange termijn richten. In Roemenië bijvoorbeeld, ging het protest deze winter weliswaar over corruptie, maar de aantrekkingskracht ervan lag in de teleurstelling over het hele politieke bestel: ‘Werkt het systeem wel voor ons?’ Door dat verband te leggen komen ook de sympathisanten buiten de harde kern opdagen om te protesteren”, volgens Van Stekelenburg: “Een goed getimed protest kan beleid direct beïnvloeden, een verkiezing niet. Het idee dat protesteren tegenwoordig geen zin meer heeft, is simpelweg een mythe.”

“Onthoud dat verandering mogelijk is.”

De activisten in Hongarije en Roemenië houden in ieder geval vol. Met de Facebook ‘analytics’-tool laat Gulyás het indrukwekkende bereik zien van een van zijn pagina’s. “We gebruiken ze om andere protesten te ondersteunen en te helpen met mobiliseren. We worden er niet voor betaald, we hoeven er niets voor terug”, haast hij zich toe te voegen.

Rapeanu is op haar beurt optimistisch over de toekomst: “Er is nog steeds hoop dat we onze kinderen groot zullen brengen in een beter land, dat we meer hebben bereikt in de afgelopen paar jaar dan in de eerste twintig jaar na de val van het communisme en dat we als individuen aan het veranderen zijn. Ik geloof dat wij, ondanks alles, zullen winnen.”

De avond dat bekend werd dat de internettax niet doorging, organiseerde Gulyás een protest in de vorm van een feestje om de overwinning te vieren. “Door zo af te sluiten, stuurden we een duidelijke boodschap naar iedereen die deel had genomen aan het verzet: onthoud dat verandering mogelijk is.”

Share this

Stiltestaking / Greva Tacerii

Boekarest – Ioana Tudor moet zowat haar leven wagen om tussen het langsrazende verkeer door op het Piata Victoriei voor het Roemeense regeringsgebouw te komen. De onherbergzame asfaltvlakte is nauwelijks een plein te noemen. Eromheen cirkelt een vierbaansweg waar acht brede boulevards op uitkomen. Het is moeilijk voor te stellen dat hier slechts enkele maanden geleden nog tot zover het oog reikte demonstranten tegen de regering stonden. Nu is het plein leeg op Tudor en twee kleurige spandoeken na: #resist staat op het ene, #insist op het andere als bescheiden reminder aan de machthebbers: ‘we zijn er nog’.

Tudor neemt plaats recht voor het regeringsgebouw. Ze rolt een tapijtje uit in de vorm van een schietschijf en neemt plaats op de bullseye. Om haar nek draagt ze een stuk papier dat tot haar enkels komt. ‘Greva Tacerii’ staat er met dikke zwarte letters op, oftewel ‘Stiltestaking’. Daaronder staan in verschillende handschriften dertien eisen aan de regering gekrabbeld. Het is elf uur in de ochtend, vanaf nu zal ze vijf dagen lang zwijgen, precies zoals haar vader 27 jaar geleden. Zijn stiltestaking tegen het toenmalige Roemeense regime veranderde zijn hele leven én dat van zijn dochter.

foto groot

Kunstperformance, actie en ode aan haar vader

Ioana Tudor (36) werd geboren in Roemenië, maar belandde als 10-jarig meisje met haar vader, moeder, broer en zus in een asielzoekerscentrum in Nederland. Ze groeide hier op en ontwikkelde zich tot theatermaker en performancekunstenaar. Haar werk is altijd maatschappelijk geëngageerd en vaak speelt haar verleden op de achtergrond een rol. In haar kunstperformances vraagt ze vaak veel van zichzelf en dat is nu niet anders: vijf dagen lang zal ze geen woord spreken. Bovendien zal ze dagelijks acht uur lang stilstaan op één plek.

De eisen op het papier om haar nek verzamelde ze voorafgaand aan de performance onder geïnteresseerde bewoners van Boekarest: een einde aan de corruptie, goede gezondheidszorg, gelijke rechten voor LHBT-ers, vrije media en gerechtigheid voor de slachtoffers van de Revolutie schreven zij onder andere. ‘Zwijgen is een goed actiemiddel’, vindt Tudor. ‘Regeringen willen het liefst kritische geesten de mond snoeren. Dan kun je “herrie” maken door te zwijgen.’ De stiltestaking van Tudor is behalve kunstperformance, ook een actie én een ode aan haar vader.

5 foto's

protestbord

Vijand van de democratie

De stiltestaking van Dumitru Tudor begon in 1990 bij toeval, vertelt hij in zijn huis in Enschede een paar weken voor het vertrek van zijn dochter. Het was in de gewelddadige periode die uitbrak na de Roemeense Revolutie in 1989. Na de executie van dictator Nicolae Ceaușescu kwam Ion Illiescu, een voormalig communist, aan de macht. De nieuwe leider legde de prille vrije media weer aan banden en sloeg met geweld de demonstraties tegen zijn regering neer. Vader Tudor nam poolshoogte bij de protesten in het centrum van Boekarest. ‘In een opwelling hief ik mijn vuist naar een politiehelikopter.’ Die beelden werden getoond op het journaal en hij werd aangezien voor een leidend figuur van de protesten. Hij werd bestempeld tot ‘vijand van de democratie’.

Tudor: ‘Toen wist ik dat het over was en dat ik niet langer vrij was.’ Thuis pakte hij een vel papier en schreef ‘stiltestaking’, daaronder zijn dertien eisen aan de regering. Op zijn keukentafel doet het voor aan zijn dochter. Greva Tacerii schrijft hij met een potlood, de laatste twee letters vallen bijna van het papier af. Ioana lacht: ‘Grappig, dat was toen ook al zo, ik herken het van de foto’s. Ik heb dat ook altijd.’ Volgens haar vader zit dat in de genen: ‘Dat is een beetje gek aan ons, wij denken niet na over de gevolgen’.

Vader en dochter (video)

Ioana bespreekt in zijn huis in Enschede met haar vader zijn stiltestaking uit 1990 in voorbereiding op haar performance.

De dertien eisen van Dumitru Tudor aan de regering waren niet veel anders dan de eisen die de inwoners van Boekerest nu hebben: vrije media bijvoorbeeld en dat de verantwoordelijken van de gewelddaden tegen de demonstranten in 1990 voor het gerecht gesleept zouden worden, iets wat 27 jaar later nog steeds niet gebeurd is, tot grote frustratie van veel Roemenen. ‘En toen ben ik daar gewoon gaan staan. Als een gek.’

‘Dat is een beetje gek aan ons, wij denken niet na over de gevolgen’.

Vier dagen bleef hij staan voor Hotel Intercontinental in Boekarest, de plek waar de westerse pers graag verbleef. Toen er foto’s van hem in de krant verschenen, werd hij gearresteerd. Na vier maanden kwam hij vrij en vluchtte met zijn vrouw, de dan negenjarige Ioana en zijn twee andere kinderen naar Nederland.

Bekijk hier de korte docu over de impact van de vlucht op Tudor en haar vader

Tudor senior heeft gemengde gevoelens over de actie van zijn dochter: hij is trots, maar vindt ook dat de generatie van zijn dochter een effectievere manier van actievoeren moet bedenken – met meer impact.  Hij is teleurgesteld over het gebrek aan verandering in zijn land bijna drie decennia na de revolutie. En met hem, veel van zijn landgenoten. Op het hoogtepunt van de protesten deze winter gingen ruim 500.000 mensen de straat op. ‘Wij staan hier, zoals onze ouders deden in 1989’ staat op sommige protestborden.

foto groot

Dumitru Tudor in 1989

‘Dieven, Dieven!’

Corruptie is al decennialang een groot probleem in Roemenië. Iedere inwoner weet dat het betalen van steekpenningen, desnoods in de vorm van een flesje dure parfum, soms de enige manier is om dingen voor elkaar te krijgen. In januari dit jaar kondigde de regering per decreet aan corruptiedelicten onder de 44.000 euro niet langer te bestraffen, een maatregel die vooral veel ambtenaren en politici goed uitkwam.

De volkswoede die volgde op het decreet veroorzaakte de grootste demonstraties sinds de Roemeense Revolutie. Wekenlang hielden ze aan, mensen trotseerden temperaturen van ver onder nul en deden de deur van hun bedrijf op slot om er maar bij te kunnen zijn. Hun geschreeuw moet tot diep in het regeringspaleis hoorbaar zijn geweest: ‘Dieven, dieven!’.

PR-consultant  en vriendin van de familie Tudor Simona Istrata was erbij. Ze was 16 toen Ceausescu werd geëxecuteerd. ‘Mijn generatie is een verloren generatie, we waren na de val van het communisme vooral bezig met geld verdienen, een huis, een leven opbouwen. We hielden ons verre van politiek, ik betreur dat nu. Voor het eerst van mijn leven ging ik in januari demonstreren, ik wil een beter land voor mijn zoon van 16.’

‘Ik geloof dat één persoon een katalysator kan zijn’

Na zeventien dagen van protesten trok de regering het corruptiedecreet in, maar verder veranderde er weinig. De meeste demonstranten gingen terug naar hun eigen leven, maar een klein groepje fanatiekelingen houdt vol. Elke avond om negen uur komen enkele tientallen mensen nog bijeen op het plein, op de dag dat Tudor haar performance begint al 132 dagen lang onafgebroken. Ze zingen het volkslied en scanderen leuzen naar het regeringsgebouw, dat geen krimp geeft.

Ioana Tudor houdt haar stiltestaking voor haar voormalige landgenoten: ‘Ik deel een verleden met hen. Ik doe het uit solidariteit met hen die het vuur voelen om dingen te willen veranderen. Ik geloof dat één persoon iets kan aanwakkeren, een katalysator kan zijn, maar voor een revolutie is ook solidariteit nodig.’

5 foto's

‘Er zouden hier miljoenen mensen moeten staan’

Aan het einde van de morgen van de eerste dag begint het te regenen. Gewapend met rode paraplu staat Tudor met haar rug naar het regeringspaleis. Het lijkt zich te verschuilen achter een groep hoge bomen. De ruiten in de strenge façade weerspiegelen alleen donkere wolken, geen ambtenaar of politicus laat zich zien. Haar vader komt het plein op lopen. Hij omhelst haar en heeft moeite zijn tranen te verbergen. ‘Er zouden hier miljoenen mensen moeten staan, zij is alleen’, mompelt hij hoofdschuddend als hij afscheid neemt.

Op de tweede maakt de regen plaats voor uitbundige zonneschijn. Het is heet, het asfalt geeft een broeierige warmte af, de lucht is verzadigd van uitlaatgassen. Mensen in bussen kijken half geïnteresseerd naar de vrouw met het bord om haar nek op het plein. Soms maakt iemand de oversteek en leest instemmend knikkend het papier op de borst van Tudor. Op dag drie wordt het echt zwaar, steunkousen worden aangerukt. Een van de demonstranten van het eerste uur besluit zich aan te sluiten. Calin Andrei tekent met krijt een driehoek naast het target van Tudor, plakt een stuk tape op zijn mond met een kruis erop. Op dag vier sluit nog iemand zich aan en wordt ze geflankeerd door twee mannen.

Timelaps (video)

 

‘Ik heb in retrospectief zijn hand kunnen vasthouden.’

Het zwijgen viel Tudor minder zwaar dan het urenlang stilstaan op één plek. ‘Ik kon nu écht kijken naar mensen. Woorden kunnen in de weg zitten, zijn snel cliché. Ik kon me er nu niet achter verschuilen.’ Ze denkt dat haar performance sommige demonstranten gesterkt heeft en ook dat de actie haar vader geholpen heeft. ‘Ik heb in retrospectief zijn hand kunnen vasthouden. Via mij heeft hij misschien een stukje uit zijn verleden verwerkt. Ik zag de trots in zijn ogen. Er zit ook vreugde, humor en positiviteit in de performance, en dat heeft hij gezien denk ik, dat maakt zijn verleden ergens ook minder zwaar.’

Na vijf dagen zwijgen is ‘hoi’ het eerste woord dat Tudor uitbrengt. ‘De volgende keer moet ik iets beters bedenken’, zegt ze later.  Het voelt gek om het plein na vijf dagen te verlaten, alsof ze haar voormalige landgenoten in de steek laat. Uitgerekend de dag na de performance valt de Roemeense regering, ze gaat aan een interne machtsstrijd ten onder. Op Piata Victoriei haalt Calin Andrei het spandoek met #resist weg. Het andere doek met de tekst #insist laat hij hangen. ‘Er is niets veranderd’, laat vriendin van de familie Tudor Simona Instrata een week later vanuit Roemenië weten: ‘Iedereen wacht stilletjes af wat er nu gaat gebeuren’.

Dit verhaal verscheen ook in verkorte vorm in het tijdschrift Wordt Vervolgd.

foto groot

Share this

Wat je kan ontdekken als je je eigen oma interviewt

De Hongaarse studenten Anna Kiss en Balázs Ficzere, beide geboren in 1992, volgden de 1Question Interview Workshop. Wij daagden ze uit hun grootouders te interviewen en dat te filmen. “Als ik het mijn familie niet vraag, zal ik nooit echt inzicht krijgen in het verleden.”

 

Anna Kiss studeert Internationale Studies aan de Universiteit van Budapest. Ze interviewde haar oma Éva Vermes-Kiss en de broer van haar oma Boldizsár Nagy. Ze was benieuwd wat zij deden op de dag dat de revolutie uitbrak op 23 oktober 1956. Duizenden Hongaren kwamen in opstand tegen het communistische regime. Behoorden haar oma en oudoom tot de heldhaftigen die hun leven waagden in een strijd om de vrijheid? Anna: “Iedereen kan wel zeggen dat hij zich als een echte revolutionair zou gedragen. Ik weet niet wat ik zelf gedaan zou hebben."

 

Economiestudent Balázs Ficzere (1992) ging terug naar zijn geboortedorp en interviewde daar zijn oma. Een schijnbaar klein incident uit haar verleden houdt haar nog steeds bezig. Zelfs 60 jaar later vindt ze het lastig om er vrijuit over te praten, want het dorp zou wel eens mee kunnen luisteren.

 

Share this

De eenzame activist

In de zomer van 2015 werd Otakar van Gemund (46) gebeld door een onbekende vrouw: ‘Hi Otakar van Gemund. I’m from an international company. Look at your display. Do you see where I’m from? I’m calling from Sint Petersburg. Bye now.’ “Ik wist al dat ik werd afgeluisterd, maar dit telefoontje bevestigde dat”, zegt Van Gemund. Hij zit aan de keukentafel van zijn huis in een buitenwijk van Praag. Zijn moeder is Tsjechisch, zijn vader Nederlands. Na zijn eindexamen in de zomer van 1989 - een aantal maanden voor de Fluwelen Revolutie - vertrok hij naar Praag om daar de taal te leren.

Met ontbloot bovenlichaam de vrijheid verdedigen

Eén muur in de keuken is van boven tot onder beplakt met familiefoto’s: Van Gemund met zijn vrouw en twee jonge kinderen, zijn kinderen in de sneeuw, Van Gemund met zijn oudste zoon. Vlak om de hoek hangt een onopvallend krantenknipseltje. Als je goed kijkt is Van Gemund erop te zien met ontbloot bovenlijf. ‘Verdedig de vrijheid’ en ‘Houd moed premier’ staat er in zwarte letters in het Tsjechisch op zijn bovenlichaam. Het was de eerste keer dat zijn actiegroep Omen (vernoemd naar de vrouwelijke actiegroep Femen) toesloeg, vertelt hij niet zonder trots. Het was in 2014, vlak na de annexatie van de Krim. Tijdens een reguliere persconferentie van de Tsjechische premier, die live werd uitgezonden, lieten Van Gemund en een mede-actievoerder hun borst zien. Ze haalden alle journaals. Sindsdien heeft Van Gemund nog talloze keren zijn lichaam ontbloot. Met zijn kale hoofd en zijn spierwitte bovenlijf is hij een opvallende verschijning. “Ik ben inmiddels een oude firma, zoals de Tsjechen dat zeggen. Mijn hoofd is bekend. Daardoor ben ik goed media-voer. En ik geef niet op: hoe moeilijker het wordt, des te interessanter.”

Foto's Emmie Kollau

Tot de annexatie van de Krim in 2014 voerde Otakar van Gemund af en toe een eenmalige ‘hobby-actie’ uit, hij had een rustig leven. Hij verdiende zijn geld met vertaalopdrachten en werkte soms als tolk of ‘stringer’ voor Nederlandse media. Maar met de annexatie veranderde dat. “Een paar weken was de bezetting in het nieuws, daarna werd het al gauw doodstil. Er werd hier in Tsjechië zelfs gezeurd over de sancties tegen Rusland, dat het de economie zou schaden. Ik vond dat zo beangstigend: een vreemde mogendheid pikt een stuk land in en er wordt verder nauwelijks over gesproken. Hoe kan dat?” Zijn eerste stap was de Oekraïense vlag en de vlag van de EU boven de deur van zijn huis te hangen. Hij hoopte dat zijn buren zouden volgen, maar het bleef stil in zijn straat. Via Facebook zocht hij naar medestanders. Hij richtte naast Omen ook actiegroep Kaputin op. Met deze groep - met wisselende leden - gaat hij onder meer naar vliegvelden om daar symbolisch te wachten op mensen die in Rusland door de regering van Poetin in de gevangenis zijn beland of op een onverklaarbare manier zijn verdwenen.

Putin van achteren genomen

Bijna drie jaar later kent iedere Tsjech die het nieuws volgt zijn gezicht. De kloof tussen Oost- en West-Europa wordt volgens Van Gemund steeds groter. Hij maakt zich er ernstige zorgen over. De groeiende invloed van Rusland op Europa, en dan met name op Tsjechië, is sterk aanwezig, vindt de in Nederland opgegroeide Van Gemund. Hij ziet het gebeuren, maar niemand doet iets: “De acties die ik organiseer zijn zeer tijdrovend, maar ik moét het wel doen; niemand anders doet het. Ik zie voor mijn ogen hoe Europa uit elkaar valt.” Over de houding van Nederland - bijvoorbeeld als het gaat om het associatieverdrag- heeft hij geen goed woord over: “Nederlanders zijn nog nooit zo egoïstisch geweest als nu. Zelfs als er een vliegtuig vol Nederlanders wordt neergehaald, zijn ze bereid de Russen een ‘plezier’ te doen en tegen het associatieverdrag met Oekraïne te stemmen. Het kan ze allemaal geen sodemieter schelen.”

Als Van Gemund spreekt over Miloš Zeman, de eerste direct door het volk gekozen president van Tsjechië, krijgt hij een nog fanatiekere blik in zijn ogen. Zeman liet zijn campagne mede-financieren door het Russische oliebedrijf Lukoil - al zegt Zeman hierover zelf dat het een persoonlijke donatie was van een van de medewerkers van het Russische bedrijf. Van Gemund stoort zich aan de populistische houding van Zeman en aan de ‘laffe houding’ van het Tsjechische volk. “Er is haast geen protest. De regering is bang om hem een weerwoord te bieden omdat hij rechtstreeks gekozen is door het volk.”

 

Veel van Van Gemunds acties zijn tegen Zeman gericht. Over twee dagen staat er weer een gepland. Er moet nog ontzettend veel gebeuren en hij is dan ook doodzenuwachtig. “We gaan de Russen hun groene mannetjes teruggeven.” Hij staat op, loopt naar zijn werkkamer, en komt terug met verschillende afbeeldingen van het hoofd van Zeman en Poetin. Ze zijn gifgroen gemaakt. “Deze hoofden plakken we op sekspoppen”, zegt Van Gemund lachend. De groene mannetjes staan symbool voor de Russische soldaten die in groene pakken de Krim innamen. “Als een soort marsmannetjes stonden ze daar ineens.” De groen gespoten opblaaspoppen wil hij over een paar dagen samen met zijn mede-actievoerders van Omen over het hek van de Russische ambassade in Praag gooien. Het finalestuk zijn twee mannelijke sekspoppen van Zeman en Putin, waarbij het plan is dat Zeman door Putin van achteren wordt genomen. Daarna ketenen de actievoerders zich vast aan het hek en ontbloten ze hun bovenlijf.

"Zo, nu kun je de vloer met me schoonmaken"

47 jaar eerder, op 25 februari 1969, loopt de student Jan Zajíc in Praag over het Wenceslasplein met een grijze koffer. Er zit een pollepel in, zijn overhemd, en een stuk of vijf halveliterflessen schoonmaakmiddel - flessen met eenn sticker met een vlam erop. Om hem heen hangt een doordringende chemische stank. Zajíc is opvallend kalm.

Nog geen uur geleden vroeg hij zijn vriend op het station in Praag om zijn rug in te smeren met parketreiniger. Zijn vriend weigerde, dus moest hij het zelf doen. Hij deed er wel een kwartier over, daar op de wc van het station. Toen hij eindelijk klaar was, probeerde hij er nog een grapje over te maken tegen de twee meisjes van zijn school die mee waren. "Zo, nu kun je de vloer met me schoonmaken." Eén van die meisjes had hem kort daarvoor nog huilend gesmeekt zijn actieplan niet uit te voeren.

Beeld: archiefmateriaal uit Dorko Branislav's boek Jan Zajíc'

Op het grote Wenceslasplein heeft hij vrienden achtergelaten. Hij wil nu alleen zijn. Jan Zajíc - 18 jaar, 179 centimeter lang, dun, kastanjekleurig kortgeknipt haar, een blauwe trui, een bruin geruite broek, een grijze driekwartlange jas, een sjaal en bergschoenen - gaat de geschiedenis veranderen. Dit wordt het grootste en belangrijkste wat hij ooit in zijn leven zal doen.

Het liefst had hij het bij het Nationaal Museum gedaan - een symbolische plek op de kop van het enorme Wenceslasplein, de impact zou maximaal zijn - maar dat is dicht. Het plein is druk, vol winkelende mensen en verkeer. Maar bij nummer 39, vlakbij een huishoudwinkel, zit een tunnelachtige doorgang die leidt naar een rustige binnenplaats. Hier kan hij zich voorbereiden.

Brandend lichaam

Rond kwart voor twee 's middags vindt een medewerkster van de huishoudwinkel een lege koffer op het toilet, en een brief die half uit een envelop steekt. Het ruikt er gek, alsof er benzine is gemorst. Ze begint de brief te lezen, en hoort dan geschreeuw. Als ze het binnenplaatsje op rent, ziet ze dat er rook komt uit één van de deuropeningen in het tunneltje. Achter die deuropening is een trap, onderaan de trap ligt het brandende lichaam van Zajíc, naast hem een pollepel.

In het centrum van Praag, op dit symbolische plein, zou Jan Zajíc de ultieme daad van verzet uitvoeren. Met de brandende pollepel als fakkel in zijn hand zou hij, doordrenkt en besmeerd met brandbare stoffen, het Wenceslasplein oplopen om zichzelf daar in brand te steken. Een daad die het hele land aan het denken zou zetten, hoopte Zajíc.

Misschien tochtte het in het tunneltje, misschien deed hij iets klungeligs, maar Jan Zajíc zeeg brandend ineen nog voor hij het plein kon bereiken. "Ik doe het niet omdat ik wil dat mensen om mij huilen, of omdat ik beroemd wil worden, of omdat ik gek ben geworden", schreef hij in de brief die hij richtte aan alle burgers van zijn land. "Ik doe dit om ervoor te zorgen dat jullie je verzetten en jullie je niet laten meesleuren door dictators. (...) Laat mijn fakkel jullie harten aansteken en jullie verstand verlichten. Laat mijn fakkel de weg naar een vrij en gelukkig Tsjechoslowakije verlichten."

Beeld: persoonlijk archief van de familie Zajíc

“Ik zal het maar gewoon toegeven: We zijn gevlucht."

Van Gemunds ogen lichten op als hij de naam Jan Zajíc hoort. Natuurlijk kent hij Zajíc’s verhaal. Hij zou nooit zo ver gaan voor een actie, maar hij bewondert hem wel om zijn moed. Een ding wil hij zeker weten: hij wordt in dit artikel toch niet vergeleken met Zajíc? Wat hij doet is namelijk veel minder heldhaftig, dus laat dat duidelijk zijn.

Van Gemund was nog niet eens geboren toen Zajíc zijn ultieme daad van verzet uitvoerde. Het land was in de jaren ‘70 en ‘80 - na Roemenië en Oost-Duitsland - een van de strengste communistische dictaturen in Oost-Europa. Zelfs de Sovjet-Unie was in de nadagen van het communisme minder streng dan Tsjechoslowakije. Van Gemund leefde toen nog in Nederland, hij vertrok pas naar Tsjechoslowakijke in de zomer van ‘89. “Toen Oost-Duitsland uit elkaar begon te vallen dacht ik: ‘Ik moet naar Tsjechoslowakije, ik wil zien wat er daar gaat gebeuren.’” Hij deed dit via een studentenuitwisselingsprogramma waar verder geen enkele Nederlander of Tsjechoslowaak gebruik van maakte. Les had hij altijd heel vroeg in de ochtend, of laat op de dag: “Op die manier probeerden ze te voorkomen dat we in contact zouden komen met Tsjechische studenten. De meeste van mijn Tsjechische vrienden leerde ik dan ook pas tijdens de revolutie kennen.”

Aanvankelijk was er van revolutie geen sprake. “Het regime bleef die eerste maanden koppig overeind. Tot 17 november 1989: de dag dat studenten traditiegetrouw een mars organiseerden in Praag voor Jan Opletal. Deze student werd in 1939 door de nazi’s neergeschoten tijdens een studentendemonstratie tegen de Duitse bezetting. Een paar weken later overleed hij. “Ik wist alleen van de officiële demonstratie. Onderweg in de tram merkte ik dat de mensen andere plannen hadden.” De officiële demonstratie werd vrijwel meteen verstoord: “Mensen riepen: democratie, vrijheid! Het was het begin van de Fluwelen Revolutie.

Foto's Emmie Kollau

Samen met vrienden uit zijn taalklas liep hij richting het Wenceslasplein. “We werden op weg er naartoe opgewacht door een politiekordon. Aan twee kanten werden we ingesloten, steeds meer werden tegen elkaar geperst.” Wat hij toen deed? “Ik zal het maar gewoon toegeven”, zegt Van Gemund beschaamd. “We zijn gevlucht. Ik deed het in mijn broek van angst.” Met een groepje ging hij een restaurant in. Daar heeft hij gewacht. Van Gemund en zijn vrienden stonden tussen de tafeltjes met dinerende mensen, terwijl een grote groep moedige studenten buiten bleef zitten op straat. Ondanks hun vreedzame manier van actievoeren werden de studenten door de politie afgeranseld met wapenstokken. “In het restaurant hoorden we plotseling een vreselijk lawaai. De politie stond in een klein straatje - de enige uitweg voor de studenten - en hakte op de mensen in.” Na afloop zag Van Gemund bloed op straat, bh’s en kledingstukken: “De ravage was ongelofelijk. Wonder boven wonder is er niemand dood gegaan.”

Nog altijd heeft hij spijt dat hij die dag niet heeft meegedaan met de protesten. Maar vanaf dat moment – de Fluwelen Revolutie duurde bij elkaar ruim een maand – stond hij wel paraat. Het machtsvertoon van de politie kreeg veel kritiek. Drie dagen later gingen de studenten weer de straat op. Het Burgerforum werd opgericht door Václav Havel. Met de dag kwam er meer protest en durfden mensen meer. Van Gemund herinnert zich: “In die eerste week hield het regime nog hardvochtig stand. Zo probeerde de regering te voorkomen dat er informatie naar buiten kwam over wat er zich in Praag afspeelde.” Van Gemund ging daarom het land in om - in gebrekkig Tsjechisch - te vertellen wat er precies aan de hand was in de hoofdstad: “Ik heb voordrachten gehouden in bioscoopzalen vol studenten en middelbare scholieren. Het was een ongelooflijke tijd. Ik wist gewoon: ‘Hier wordt geschiedenis geschreven’. De jaren die volgden met Havel waren gouden jaren. De mensen geloofden dat Europa één kon worden.

Begin '68 verandert alles

Jan Zajíc groeide in de jaren ‘50 en ‘60 in Tsjechoslowakije op met het idee dat iedereen twee 'gezichten' heeft: eentje binnenskamers, en eentje voor de openbaarheid. Thuis in het dorp Vítkov stond vaak Radio Free Europe aan, of Voice of America. Die radiozenders waren verboden, maar als je de verstoringen voor lief nam, waren ze redelijk te ontvangen op de korte golf. Met zijn ouders en zijn oudere broer Jaroslav besprak hij wat ze op de radio hoorden. Maar al van kleins af aan had hij geleerd: niets van wat je thuis hoort, mag je buitenshuis herhalen. Het kan je toekomst beschadigen, zei zijn moeder altijd.

Maar begin 1968 verandert alles. In de Tsjechische communistische partij komt de hervormingsgezinde Alexander Dubček aan de macht, die een nieuwe koers inslaat onder de noemer 'socialisme met een menselijk gezicht'. Sommige Tsjechen mogen naar het buitenland reizen, nieuwe politieke en sociale organisaties worden oogluikend toegestaan, en vooral: de teugels van de censuur worden gevierd. Zajíc weet niet wat hem overkomt. Hij kan naar buitenlandse theaterstukken, hij kan in de bioscoop naar films die eerder verboden waren, en het lijkt wel of er iedere week nieuwe kranten en tijdschriften worden opgericht.

Maar het mooiste vindt Zajíc de discussiebijeenkomsten: overal wordt gedebatteerd. Op de school in Šumperk waar hij studeert en doordeweeks in het internaat verblijft, doet Zajíc mee aan ieder debat dat hij maar kan vinden. Hij schrijft gedichten en pamfletten, en praat met zijn vrienden over grote thema's als democratie. Ze geloven er allemaal in: zij, de jonge generatie, gaan de verandering brengen. Zajíc heeft het gevoel dat alles vleugels heeft. Het is alsof de Praagse Lente iedereen heeft wakker gemaakt.

Fakkel nummer 1

De vreugde duurt maar een paar maanden. Tijdens de nacht van 20 op 21 augustus rijden de tanks van het Warschaupact Praag binnen en slaan de boel kort en klein. De volgende morgen roept Zajícs vader zijn twee zonen bij zich. "Hier, neem wat geld, en vlucht het land uit nu het nog kan." Maar Zajíc peinst er niet over. Hij heeft gezien hoe sterk de hervormingsbeweging is – die laat zich toch niet uit het veld slaan? Dus Zajíc gaat door. Hij kalkt leuzen op gebouwen in Vítkov, en na de zomervakantie probeert hij op school in Šumperk met studiegenoten plannen te maken voor acties tegen de onderdrukker. In het begin steunen ook de leraren het studentenactivisme, maar naarmate de Sovjet-Unie de grip op het land verstevigt, krabbelen ze terug. Met afgrijzen ziet Zajíc hoe steeds meer mensen – eerst de leraren, daarna ook veel leerlingen – zich lijken neer te leggen bij de situatie.

Dan gebeurt er opnieuw iets wat Zajícs wereld op zijn kop zet: op 16 januari 1969 steekt de 20-jarige student Jan Palach zichzelf in brand op het Wenceslasplein in Praag. Hij protesteert hiermee tegen de onderdrukking door de Russen, en noemt zichzelf 'fakkel nummer één'. In een brief eist hij onder andere de opheffing van censuur. Als er niet naar zijn eisen wordt geluisterd, zullen anderen zijn voorbeeld volgen, waarschuwt Palach. Op 19 januari overlijdt hij in het ziekenhuis aan zijn verwondingen.

De daad van Palach lijkt de Tsjechen opnieuw wakker te schudden. Palachs dood brengt tienduizenden mensen op de been in een herdenkingsmars georganiseerd door studenten. Net als in de zomer van '68 wordt het Wenceslasplein het verzamelpunt van iedereen die verandering verlangt. Er zijn protestbijeenkomsten, er worden flyers verspreid en dichters en kunstenaars maken volop werk geïnspireerd door Palach. Studenten organiseren een hongerstaking om de eisen van Palach kracht bij te zetten. Zodra Zajíc erover hoort, neemt hij in zijn eentje de trein vanuit Šumperk naar Praag. Hij kent de studenten niet, maar voelt een sterke drang zich bij hen te voegen – hij wil iets doen.

Dagenlang zit hij met ze op het plein te discussiëren, terwijl ze proberen zich aan het kolenkacheltje te warmen. 's Nachts slapen ze in tentjes. Voorbijgangers bekijken hun spandoeken en prijzen hun actie. Het vriest, maar de studenten koken van binnen, ze hebben vuur in hun ogen. Zajíc weet het zeker: de kracht van het volk is terug. Samen zullen ze strijden voor een vrij land.

Beeld: persoonlijk archief van de familie Zajíc

Terug in Vítkov vertelt Zajíc zijn ouders over de spandoeken, de kaarsjes en de massale tochten. Nu moeten we doorzetten, desnoods met geweld, houdt hij zijn ouders en oudere broer voor. Op school in Šumperk probeert hij zijn klasgenoten te overtuigen, maar Zajíc heeft het gevoel dat de passiviteit nog groter is dan voorheen. De mensen zijn bang voor de geheime dienst, ze discussiëren en debatteren niet meer. Ze trekken zich terug in hun schulp. Soms zegt hij het gewoon in de klas, zonder blikken of blozen: als er niets gebeurt, moet ik Palach misschien maar opvolgen. Zijn klasgenoten weten niet of ze hem serieus moeten nemen, of moeten lachen om zo'n donkere humor.

Er is een nieuwe vonk nodig, fakkel nummer twee.

De dagen in Praag hebben hem veranderd. Huilend stond hij tijdens Palachs begrafenis tussen tienduizenden onbekenden die óók huilden. Dat moest toch iets betekend hebben? Zajíc weet het zeker: er is nu alleen nog een nieuwe vonk nodig. Die vonk is hij, fakkel nummer twee.

In de afscheidsbrief aan zijn gezin vraagt hij om een begrafenis in Praag, "het zal een manifestatie zijn voor de wereld". Maar zo ver komt het niet. Onder hevige druk van de autoriteiten vindt de begrafenis in Vítkov plaats. Zajícs dood brengt lang niet zo veel mensen op de been als die van Palach. Kranten besteden er weinig aandacht aan - een enkele journalist die er wél over schrijft verliest daardoor zijn baan. "Ik wil veel voor jullie, daarom moet ik ook veel opofferen", had Zajíc zijn familie geschreven. Maar zijn daad werkt op vele manieren tegen hen. Zijn moeder wordt acuut ontslagen, zijn jongere zusje mag niet gaan studeren. Op straat worden de Zajícs niet meer gegroet. De bloemen op zijn graf worden keer op keer gestolen. In Tsjechoslowakije breekt een grauwe periode van 'normalisatie' aan. Het zou nog tot 1989 duren voor het Wenceslasplein weer het epicentrum wordt van een massa die om verandering vraagt.

‘Niemand doet iets’

De opwinding die Van Gemund in 1989 voelde tijdens de revolutie heeft plaats gemaakt voor angst en woede. “Dat veel Oost-Europeanen nu zo fel tegen de komst van vluchtelingen zijn, kun je voor een belangrijk deel wijten aan hun geschiedenis met het communisme”, denkt Van Gemund. “Mensen die in het communisme zijn opgegroeid hebben niet echt kritisch leren denken. Ze zijn gewend aan propaganda.” Hij is even stil. Dan: “Tsjechen zijn vermalen door de molensteen van het communisme. Politici hebben – net als in veel andere voormalig communistische landen – absoluut geen verantwoordelijkheid voor hun daden genomen. Diezelfde politici zijn zo hypocriet als maar kan: met de ene hand bedelen ze om geld bij de EU, met de andere waarschuwen ze het volk voor diezelfde EU.”

Over twee dagen gaat hij zich – als alles goed gaat – vastketenen aan het hek van de Russische ambassade in Praag. Dat vastketenen zal hij doen nadat hij de sekspop met het gezicht van Putin over het hek heeft geduwd. Het idee is dat die met helium gevulde pop als een danser over het gazon zal springen. Aandacht vragen met spraakmakende acties is het enige wat hij kan doen, zegt hij. Hij zal de Tsjechen desnoods iedere dag van de rest van zijn leven laten zien wat actievoeren is: “Ik wil ze laten zien dat wat ik doe, gewoon kan. Het past bij een democratie.” Hij zucht: “Ik ben ook gewoon een moralist, iemand die met zijn vinger wijst. Dat doe ik zeker ook voor mijn eigen gemoedsrust. Als het straks allemaal slecht afloopt, heb ik in ieder geval geprobeerd iets te doen.”

 

Het verhaal van Jan Zajíc is gebaseerd op interviews met zijn broer, Jaroslav Zajíc, en zijn zus Marta Janasova. Ook hebben we een gesprek gevoerd met Dorko Branislav, een archivaris die aan de hand van documenten als politieverhoren, getuigenverklaringen en gemeentearchieven het leven van Zajíc reconstrueerde. Bovendien hebben we geput uit Branislavs boek Jan Zajíc.

Share this

De oorverdovende stilte van de Tsjechen

 “Niemand in Tsjechië wil toegeven dat hij lid was van de communistische partij, dat maakt het land echt bijzonder. In veel voormalig communistische landen is dat het geval, maar nergens zo erg als in Tsjechië”, vertelt Oost-Europadeskundige Carlos Reijnen. Volgens historicus en Tsjechiëdeskundige Filip Bloem, wordt het communisme wel besproken, maar niet in persoonlijke kring: “Politici, intellectuelen en kunstenaars praten zeker over het communisme, in het publieke debat is het onderwerp aanwezig. Maar zodra het dichtbij komt en persoonlijk wordt, is het een ander verhaal.”

Zwijgen
De Tsjechen waren ooit groot voorstander van het communisme. In de jaren ‘60 had de communistische partij 1,65 miljoen leden. Bovendien heeft het land tot op de dag van vandaag een communistische partij, die steevast kan rekenen op 10 à 15 procent van de stemmen. Door hun rode geschiedenis en de huidige communistische partij is het voor veel Tsjechen moeilijk om over het verleden te praten.

Volgens Reijnen hebben de Tsjechen in zekere zin een rol in hun eigen onderdrukking gehad: “Ze hebben zelf de communisten aan de macht geholpen terwijl het communistische gedachtegoed in andere landen werd opgelegd. De Sovjetunie zette in die landen gewoon een communistisch bewind neer, in Tsjechoslowakije werd de Sovjetunie geholpen door de bevolking.”

Ook de aanwezigheid van de huidige communistische partij bemoeilijkt het praten. Reijnen: “Aangezien het communisme in Tsjechië nog zo gepolitiseerd is, is het eigenlijk nog moeilijker om te vertellen dat je ooit zelf lid was. Het communisme is in Tsjechië niet een vale foto uit het verleden, het is nog aan de orde van de dag.”

De communistische traditie
Al ruim voor de Tweede Wereldoorlog had Tsjechië een communistische partij. De partij werd opgericht in 1921. Bloem vertelt: “In toenmalig Tsjechoslowakije vonden de communisten uitzonderlijk veel weerklank. Bij de parlementsverkiezingen van 1925 werden ze de tweede partij van het land. Vanaf eind jaren twintig waren ze een trouwe bondgenoot van de Sovjet-Unie.”

Na de Tweede Wereldoorlog wonnen de communisten de verkiezingen in Tsjechoslowakije. Ze behaalden bijna 40 procent van de stemmen, een ongekend grote overwinning. De oorsprong van deze overwinning ligt bij het Verdrag van München. In navolging van dat verdrag annexeerden de nazi’s een groot stuk van Tsjechoslowakije. Het westen keek toe en deed niets. Bloem: “Veel Tsjechen verloren hun vertrouwen in het westen, en daarmee in de democratie en het kapitalisme. De communisten wierpen zich op als ware behartigers van het nationale belang. Ze sloegen een patriottistische toon aan en presenteerden het communisme als iets dat heel goed bij de Tsjechische tradities aansloot.”

Het communisme nu
Na de val van de Muur in 1989 zetten de Tsjechen de communisten af. De dissident Václav Havel werd president en het land was verlost van het communistische juk. De communistische partij werd evenwel niet verboden.

Bloem: “Havel wilde dat niet. Hij kwam zelf uit een vermogende familie waarvan alles was afgepakt door de communisten. Hij wilde dat niemand aandoen en vond ook dat iedereen, tot op zekere hoogte, medeplichtig was aan het communistische regime. Ook zij die niet actief waren, hebben door hun stilzwijgen het regime in stand gehouden. Havel vond dat de lijn tussen goed en fout niet tussen verschillende mensen liep, maar door ieder individu. Hij wilde niet een hele groep wegzetten als fout, maar riep mensen op in de spiegel te kijken en zelf verantwoording af te leggen. Als gevolg van die houding kon de communistische partij voort blijven bestaan.”

Reijnen vult aan: “Mensen die nu op de communistische partij stemmen, doen dat vaak uit onvrede over de huidige politiek. Er is vrij veel corruptie in het land en een stem op de communistische partij is ook een proteststem."

Praten
Bloem en Reijnen geloven beiden dat de Tsjechen steeds meer het verleden onder ogen zien. Bloem: “In Tsjechië wordt steeds meer onderzoek gedaan naar het eigen communisme. De archieven van de Tsjechische geheime dienst zijn openbaar gemaakt. Dat is een volgende stap in het verwerken van het verleden.” Wel dringt de tijd. Reijnen: “De communistische partij is aan het vergrijzen, ik denk dat zij over een aantal jaar verdwenen is.”

Share this

Revolutie!

Je leven wagen voor de vrijheid, nog geen dertig jaar geleden waren er Europeanen die het deden. De Roemeen Constantin Jinga bijvoorbeeld werd neergeschoten tijdens de opstand tegen dictator Nicolae Ceaușescu in 1989. Toch noemt hij die dag de gelukkigste uit zijn leven. Of neem Lagle Parek uit Estland: ze was nog maar net vrij uit een Russisch strafkamp of ze plande alweer een volgende protestactie. Lees hier verhalen uit heel Europa van mensen die keihard streden voor verandering of bijna per ongeluk revolutionair werden.

Deze verhalen maken onderdeel uit van de pop-up tentoonstelling I'm So Angry (I Made a Sign)

Share this

Ik ben boos in 1050 protestborden

I'm so angy! I made a sign.

Overal waar het I'm So Angry (I Made a Sign) Pop-up Museum komt vragen we bezoekers een eigen protestbord te maken en het aan de wereld te tonen. Bij deze!

Maastricht

29 april 2019, Spitzenkandidat-debat Maastricht

Movies That Matter

23 t/m 31 maart 2018, Movies that Mater Festival, Theater aan het Spui, Den Haag

#WOEST

5 maart 2018, Raad Openbaar Bestuur, in De Balie, Amsterdam

shibaura house

25-29 november 2017, Shibaura House, Tokio, Japan

Museumnacht bij framer framed

4 november 2017, Museunnacht in Framer Framed, Amsterdam

Brainwash festival

28 oktober 2017, Brainwash festival in de Brakke Grond, Amsterdam

UITMARkT

26 – 27 augustus 2017, Uitmarkt, Amsterdam

Lowlands

18 – 20 augustus 2017, Lowlands Festival, Biddinghuizen

Boekarest

8 – 13 juni 2017 in het Green Hours Garden

TALLINN

23 februari 2017 in het Museum of Occupations

AMSTERDAM

9 februari 2017 tijdens het Resist Festival in Pakhuis de Zwijger.

Boedapest

22 en 23 oktober 2016, precies zestig jaar na de revolutie in Hongarije in '56.

Share this

Van Stasitechnologie naar gezichts-herkenningsapparatuur

Elk jaar komt een groep zeventig- en tachtigjarigen bijeen in een buitenwijk van Berlijn om pizza te eten. Voor de meesten van hen is dit de enige gelegenheid buitenshuis waarop ze openlijk over hun verleden kunnen praten. Het zijn oud-collega´s. Ze werkten allemaal als paspoortcontroleur op de beroemdste grensovergang in de Berlijnse Muur: Grenzübergangsstelle Friedrichstraße-Zimmerstraße, beter bekend onder de westerse naam, Checkpoint Charlie.

Eén van hen is Peter (76), een lange, pezige man met opvallend grote handen. Talloze paspoorten zijn door die handen gegaan. Veertien jaar lang stond Peter aan het hoofd van de Oost-Duitse paspoortdivisie. Het was de frontlinie in de strijd van het regime tegen Republikflucht. In de eerste jaren na de bouw van de Muur in 1961 waren veel Oost-Duitsers met een paspoort van een lookalike naar het Westen gevlucht. En dus werd paspoortcontrole vanaf 1964 officieel de taak van de Stasi, de beruchte geheime dienst. Controleurs werden getraind in het opsporen van identiteits- en paspoortfraude. Toen Peter in 1975 aantrad op het Checkpoint was het bijna onmogelijk geworden om met andermans paspoort te vluchten. Bijna, maar niet helemaal; mensen bleven er tussendoor glippen. Peter wilde daar verandering in brengen.

Peters achternaam mag niet genoemd worden. Hij wil anoniem blijven. “Als ik hier openlijk over zou praten, zouden mijn buren en collega´s zich tegen me keren. Iedereen die ooit voor DDR-ideeën heeft gevochten, wordt nu gediscrimineerd.”

Stasi-trainingsmateriaal, Merkmale des Äußeren von Personen, Ministerium für Staatssicherheit, Hauptafteilung VI, 1970. Collectie Wende Museum, Los Angeles

In zijn krappe Sovjetflat in een Berlijnse buitenwijk bewaart hij stapels Checkpoint Charlie-materiaal. Waaronder de Stasi-instructieboekjes, vol afbeeldingen van verschillende oren, neuzen, monden en haarlijnen, waarmee hij en zijn collega´s getraind werden in gezichtsherkenning. Een soort biometrie avant la lettre.

Elke_boven

Elke (46) uit Dresden werkt voor een van de grootste producenten van biometrische gezichtsherkenningssoftware. De naam van het bedrijf mag hier, net als Peters achternaam, niet genoemd worden. Associatie met de Stasi is een recept voor imagoschade. Duitsers zijn nog niet vergeten hoe intensief de geheime dienst de DDR-bevolking bespioneerde, en hebben een reflexmatige afkeer van alles wat naar surveillance riekt. Die reflex kan zich gemakkelijk tegen een dergelijk bedrijf richten. Elke spreekt op persoonlijke titel.

Elke_midden

Ze groeide op in de DDR. Ze had een gelukkige jeugd, benadrukt ze. “Het was een veilige samenleving, er waren geen geldzorgen, weinig competitie. Het leven was goed.” Alleen: ze wilde reizen. “Al toen ik een jaar of 12 was schreef ik mijn dagboek vol hoe ik zou ontsnappen om de wereld rond te reizen. Ik wilde naar Parijs, New York, de piramides zien ... Maar dat kon niet, door die stomme grens. Ik vond dat zó onzinnig.”

Portret Elke, Foto is privé-eigendom van Elke
Portret Elke, Foto is privé-eigendom van Elke

Fernweh, reiskoorts, is ook Peter niet vreemd. Één muur van zijn flat hangt vol foto´s van weidse berglandschappen, met hemzelf op de voorgrond. Als je hem ernaar vraagt gaan zijn ogen schitteren. Hij heeft zijn leven lang aan bergsport gedaan, vertelt hij. In het Oostblok waren genoeg bergen; voor hem was de Muur geen belemmering. De ´antifascistische verdedigingswal´, zoals de Muur in DDR-propagandataal heette, was voor hem een vertrouwde dagelijkse werkomgeving, waar hij diensten van tien uur draaide, en soms langer.

Het was, zegt hij, het zwaarste werk dat hij ooit gedaan heeft. “We moesten niet alleen paspoorten controleren, maar ook de orde bewaren. Dat lukte haast nooit. Er ging geen dag voorbij zonder verstoring, van westerse demonstraties tot Oost-Duitsers die zich bezat hadden en doorgang naar het Westen eisten.”

En er kwamen dus nog altijd mensen met geleende of gestolen identiteitskaarten door de controles. Niet alleen van Oost naar West, maar ook de andere kant op. Veel westerlingen winkelden in Oost-Berlijn. Of ze hadden er een liefje. Wie langer dan zijn visum toestond in Oost-Berlijn bleef, kreeg een reisbeperking opgelegd, en kon dus niet nog een keer met zijn eigen identiteitskaart de grens over. “We ontdekten fraude meestal achteraf, doordat iemand aangifte deed van een gestolen paspoort, nadat iemand anders daarmee de grens overgestoken was.”

Als Peter ergens niet tegen kan, is het wel werk dat niet goed gedaan wordt. Hij had zich gespecialiseerd in gezichtsherkenning aan een Stasi-college in Potsdam, en begon met die kennis in 1977 met het ´verwetenschappelijken´ van de [gezichtsherkennings]trainingen aan de grens. Hij onderzocht naar welke delen van het gezicht zijn ervaren collega´s keken, en leerde nieuwelingen dat ook te doen. Hij leerde ze gezichten in denkbeeldige vlakken te verdelen, om secuurder te kijken. En hij begon stiekem foto´s te maken van reizigers, en van hun paspoortfoto´s. “Dat was moeilijk, slechts één op de twintig foto´s lukte”. Hij maakte fotosets van valse en echte matches en liet zijn collega´s daarmee oefenen.

Trainingsmateriaal voor Oost-Duitse grenswachten. Collectie Wende Museum, Los Angeles

Hoewel overtuigd socialist, was ideologie niet wat hem dreef om de controles te verbeteren, zegt hij. Integendeel, ideologie vertroebelde de blik juist, en hij wilde een objectieve methode ontwikkelen. “Ik wilde gewoon dat het werk aan de grens goed gedaan werd.” Maar wie een grens als het IJzeren Gordijn bewaakt, kan zich aan politiek en ideologie niet onttrekken. Terwijl hij in de jaren 1980 gestaag doorwerkte aan zijn methode, nam om hem heen de onrust toe.

In de nazomer van 1989 begonnen mensen in Leipzig openlijk te protesteren tegen het regime. Al gauw werd ook in Dresden gedemonstreerd. Voor Elke, inmiddels 19, viel de politieke onrust samen met een diepe persoonlijke crisis. “Alles was op drift, het land en ikzelf. Ik had al maanden geen idee wat ik met mijn leven moest doen. Meisjes gingen meestal het onderwijs in, maar ik wilde geen leraar worden in de DDR. Dan zou ik kinderen allemaal onzin moeten leren: dat communisme het best denkbare systeem is, dat het de wereld zou gaan veroveren. Op school lachten we onze leraren vierkant uit, en ze hadden eigenlijk allang geen weerwoord meer. Dus het onderwijs werd het niet. Maar wat dan wel? Ik was na lang twijfelen uit wanhoop begonnen aan een kappersopleiding. Dat was tenminste een politiek neutraal vak.”

Toen haar vrienden één voor één naar Tsjechoslowakije en Hongarije vertrokken, waar de gaten in het IJzeren Gordijn begonnen te vallen, bleef Elke in de DDR om haar opleiding af te maken. Nog meer onzekerheid kon ze op dat moment niet hebben.

Maar ze kon ook niet wegblijven bij de demonstraties. “Ik voelde dat er iets belangrijks gebeurde. Het was zo indrukwekkend: de enorme mensenmassa die zich door de stad bewoog, als een enorm beest, dat maar bleef groeien en groeien. Al die verschillende mensen, jong en oud, die samenkwamen.”

Het was niet zozeer woede die haar de straten op dreef, zegt ze. “Die ideologische onzin op school, de geopende post en afgeluisterde telefoongesprekken, dat soort sneue dingen, daar lachten we eigenlijk alleen maar om. Maar het jarenlange dromen van naar het buitenland vertrekken, die frustratie, die droeg ik in die demonstraties wel met me mee.”

Op 7 oktober 1989 vierde de DDR haar 40-jarig jubileum alsof er niets aan de hand was. Op diezelfde dag presenteerde Peter zijn werk in de vorm van een “leerkabinet” aan zijn collega´s. Het moet de basis gaan vormen voor een training voor alle paspoortcontroleurs.

Aantekeningen bij de gezichtsherkenningstraining voor Oost-Duitse grenswachten. Onbekende auteur, collectie Wende Museum, Los Angeles

Maar intussen was het protest aangezwollen. Tienduizenden demonstranten werden er honderdduizenden. Demonstraties sloegen over naar andere steden. Ook naar Berlijn. Het regime begon te wankelen.

Op de avond van 9 november ziet Peter thuis op televisie hoe DDR-politicus Günter Schabowski verkondigt dat de grens geopend wordt. Als een journalist vraagt wanneer die maatregel ingaat, maakt Schabowski een historische vergissing. “Per direct”, antwoordt hij. Dat moet de volgende dag zijn, de grenswachten weten nog van niets. Peter schiet zijn uniform aan en haast zich naar Checkpoint Charlie. Daar eist een enorme mensenmassa onmiddellijke doorgang. Binnen enkele uren geven de grenswachten toe. De rest van de nacht is Peter op de been om de mensenstroom naar het Westen in goede banen te leiden. “Op dat moment realiseerde ik me dat het leven nooit meer hetzelfde zou zijn. Maar niemand wist hoe het verder zou gaan.”

Voor Peter brak met de val van de Muur een tussentijd aan. Maandenlang ging hij nog elke dag naar zijn werk en hij trainde zelfs nog nieuwe collega´s. Met zijn eigen methode.

Toen de Muur gevallen was ging Elke, in tegenstelling tot talloze landgenoten, niet meteen naar het Westen. Pas een maand later, op een ijskoude decemberochtend in 1989, stak ze in Berlijn voor het eerst de grens over. “Ik weet niet eens meer of ze toen nog onze identiteitskaarten controleerden, of ons al gewoon doorlieten. We waren voor dag en dauw vertrokken om de drukte te vermijden. Dat lukte, maar ja, toen stonden we daar, om zes uur ´s ochtends in West-Berlijn. Geen enkel café was open en het vroor dat het kraakte. De enige plek die we konden verzinnen waar het warm was, was Tegel, het vliegveld. Daar zijn we maar naartoe gegaan. Ik zal nooit vergeten hoe ik daar met open mond heb zitten kijken naar de hordes zakenmensen die voorbijkwamen. Die mensen reizen zomaar de wereld rond, dacht ik, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Naar New York! Madrid! Londen! Dat wilde ik ook.”

Op 22 juni 1990, zeven maanden na de val van de Muur, werd Checkpoint Charlie ontmanteld. Het waren de grenswachten zelf die het sloopwerk moesten doen. Peter was erbij. “Dat was wel emotioneel, natuurlijk. Ineens is het werk dat je je halve leven hebt gedaan niet meer nodig. Maar ik voelde me ook van een grote en zware last bevrijd.” Het bewaken van een grens die haast niemand wilde was zwaar, heel zwaar werk geweest.

Hij probeerde de West-Duitse grensbewaking te interesseren voor zijn gezichtsherkenningsmethode, maar tevergeefs. In het nieuwe Duitsland kon ´Stasi-technologie´ op weinig enthousiasme rekenen. “En ze waren al Komputer-Infiziert, ze hadden al hun hoop gevestigd op computers.” Als hij in augustus 1990 afzwaait als controleur, neemt hij al zijn aantekeningen en studiemateriaal mee naar huis.

ICP_08_ontmanteling_04
Berlijn, 22 juni 1990. Paspoortcontroleurs kijken toe hoe de grensovergang wordt ontmanteld. (Het controlegebouwtje van Checkpoint Charlie is al bevestigd aan de kraan die het even later zal optakelen.). Foto´s zijn privé-eigendom van Peter.

Zesentwintig jaar later wordt gecomputeriseerde gezichtsherkenning inderdaad steeds vaker ingezet aan de grens: voor paspoortcontrole, en soms ook voor het monitoren van migratie. Voorstanders zien de scanners als veelbelovende nieuwe wapens in de strijd tegen identiteitsfraude en terrorisme. Maar de scepsis over deze technologie neemt toe. Als je gezicht de sleutel wordt tot je persoonlijke gegevens, hoe veilig zijn die gegevens dan? En wat als gezichtsherkenningstechnologie in verkeerde handen valt? Heeft deze techniek geen totalitaire potentie?

Het bedrijf waar Elke voor werkt legt elk van zijn klanten langs een ethische meetlat, vertelt ze. Met sommige landen doet het helemaal geen zaken: “dan moet je denken aan de usual suspects, voornamelijk landen in het Midden-Oosten.”

Maar het verkoopt ook gezichtsherkenningssoftware voor grenscontroles. Onder andere voor EU-grenzen, die steeds ondoordringbaarder worden voor wie niet de juiste papieren heeft. Is dit geen vreemde baan voor een voormalig Muurbestormer? Doet de fortificatie van de Europese grenzen haar niet denken aan het DDR-verleden?

“Nee, dit is anders”, vindt ze. “De Muur sloot mensen op; huidige grenstechnologie is een veiligheidsmaatregel. Ja, ik weet dat immigranten zich nu buitengesloten voelen. Maar het alternatief is massale immigratie en die zou de maatschappij ontregelen. Ik denk dat, zolang er landsgrenzen zijn, grensbewaking nodig blijft. Denk ook aan terrorismedreiging. Ik ben voorstander van nog strengere grenscontroles om aanslagen te voorkomen.”

Peter bevalt de vergelijking tussen de Muur en huidige grenzen beter. Volgens hem verschilde zijn werk niet van dan dat van talloze andere grensbeambten overal ter wereld. Hij weigert het als iets anders te zien dan een praktische klus: die grens was er nu eenmaal en moest bewaakt worden. “Ik had hetzelfde werk in Nederland kunnen doen.”

Dus hij schaamt zich niet, en zijn oud-collega´s net zomin. Integendeel, ze zijn trots. Niet op hun rol in de wereldgeschiedenis, die Peter bagatelliseert. Hij betwijfelt zelfs of de gezichtsherkenningstrainingen verschil hebben gemaakt. Nee, de veteranen van Checkpoint Charlie zijn trots omdat ze het zware werk hebben volgehouden. Dat alle voormalige Stasi-medewerkers in het herenigde Duitsland “verketterd” worden, vinden ze onrechtvaardig. Maar wat doe je eraan, zegt Peter. “Geschiedenis wordt geschreven door de winnaars, en wij zijn de verliezers.”

 
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.

Share this

Waarom de voormalige Stasi met fluwelen handschoenen wordt aangepakt

‘Voormalige Stasi-officieren bewaken Angela Merkel’, ‘Omroep blijkt broeinest van oud-spionnen’, en ‘Politicus Gregor Gysi een verklikker?’. De afgelopen jaren verschenen er regelmatig krantenberichten over het Stasi-verleden van publieke figuren. In 2009 kwam het nieuws naar buiten dat zo’n zeventienduizend huidige werknemers bij de Duitse overheid vroeger in dienst waren van de Stasi. Die geheime dienst van de DDR was medeverantwoordelijk voor meer dan tweehonderdduizend politieke gevangenen en circa duizend moorden op Oost-Duitsers die de DDR probeerden te ontvluchten. Hoewel voormalig Stasi-medewerkers na de val van de muur officieel geen overheidsfunctie meer mochten bekleden, blijkt de praktijk weerbarstiger. Hoe is dat de verklaren?

Erich Honecker feliciteert Erich Mielke met het 30-jarige jubileum van het Ministerie voor Staatsveiligheid.
Erich Honecker feliciteert Erich Mielke met het 30-jarige jubileum van het Ministerie voor Staatsveiligheid.

“Zelfs de top van de DDR is er vrij goed vanaf gekomen”, vertelt historicus en Stasi-expert Willem Melching. “Ministers en staatssecretarissen uit die tijd werden wel veroordeeld op grond van misdaden tegen de menselijkheid, maar meestal hoefden zij niet of maar kort naar de gevangenis, of ze kregen een taakstraf.” Erich Honecker (partijleider van 1971 tot 1989) werd bijvoorbeeld aangeklaagd wegens de verantwoordelijkheid voor de dood van 192 mensen, maar dankzij gezondheidsproblemen kwam het nooit tot een veroordeling; hij emigreerde naar Chili. Zijn opvolger Egon Krenz kreeg met 6,5 jaar een relatief lange straf voor schietbevelen, maar werd na drie jaar vrijgelaten na al enige tijd een taakstraf te hebben vervuld: hij moest afgedankte vliegtuigen verkopen aan Rusland. Ook Stasi-chef Erich Mielke ging na twee jaar vrij uit vanwege zijn zwakke gezondheid. Melching: “West-Duitsland had ten tijde van de muur zaken gedaan met mensen als Honecker, dat maakte strengere straffen gênant.”

EEN LAND NAAR DE KNOPPEN HELPEN, STAAT NIET IN HET WETBOEK

De laag ónder de top kon alleen worden veroordeeld als zij misdaden hadden begaan volgens het DDR-recht, niet als zij ‘gewoon’ hun werk hadden gedaan. Volgens Melching was dit tijdens de eenwording een concessie van de oude Bondsrepubliek aan de DDR, ook om eindeloze processen te voorkomen. Bovendien: “Machtsmisbruik of een land naar de knoppen helpen, staat niet in het wetboek - ook al voelt dat voor slachtoffers heel onrechtvaardig.” Een andere verklaring voor de milde omgang met voormalige Stasi-medewerkers na de val van de muur is dat 91 duizend Duitsers voor de Stasi werkten en nog eens honderdduizenden mensen als zogenoemde ‘Inoffizieller Mitarbeiter’ hun vrienden, familie en buren verraadden aan de geheime dienst. “Als al deze mensen hun functie hadden verloren, zou dat tot grote ontwrichting en ontevredenheid hebben geleid in de Duitse samenleving”, denkt Melching. Hij trekt een vergelijking met de Verenigde Staten die na de oorlog in Irak de mensen van het regime massaal afzetten. “Dat is in mijn ogen een van de oorzaken van de opkomst van terreurorganisatie IS”.

VOORMALIG STASI-MEDEWERKERS KRUIPEN UIT HUN SCHULP

Slachtoffers van het DDR-regime vinden het moeilijk te verkroppen dat de voormalig Stasi-medewerkers nog altijd met fluwelen handschoenen worden aangepakt. Zo zijn de namen van Stasi-agenten in openbare archieven afgeplakt. Delen van archieven zijn bovendien steeds minder toegankelijk vanwege de processen die voormalig Stasi-medewerkers aanspannen met een beroep op hun privacy. Talrijke oud-gedienden van de veiligheidsdienst hebben het bovendien voor elkaar gekregen dat verwijzingen naar hun verleden zijn verwijderd uit boeken en tentoonstellingen.

WDR documentaire Im Auge der Macht - Die Bilder der Stasi.

Die aanvallende houding van de oud-Stasi is typerend. In de eerste jaren de val van de muur hielden zij zich stil, maar de afgelopen tien jaar kropen zij steeds meer uit hun schulp en verdedigen zij openlijk de DDR. “Ze zijn er veelal van overtuigd dat de DDR enkel mislukt is door toedoen van het Westen en Gorbatsjov”, aldus Melching. “Ze doen alsof de Stasi een onschuldige kwajongensorganisatie was; dat is natuurlijk wel heel brutaal”. De Stasi was volgens Melching echt heel anders dan de geheime diensten zoals we die nu kennen. “De reikwijdte waarin de Stasi in het privéleven van individuen dook, was enorm. Je kon nog geen promotie krijgen op je werk zonder dat de Stasi zich ermee bemoeide.” Hij beziet een merkwaardig verschijnsel: “Als je zegt: ik was vroeger bij de NSB, dan lig je er overal uit, maar zeg je dat je bij de Stasi zat, dan is dat volgens sommigen juist stoer.”

Share this